II
Toen Cyrus nu reeds voornemens was zijnen tocht naar het Oosten te beginnen, gaf hij als reden op, dat hij de Pisidiërs uit zijn gebied wilde verjagen. Onder dit voorwendsel bracht hij de Helleensche en Perzische troepen samen, ontbood Clearchus om zich met zijn geheele leger bij hem te voegen, en Aristippus om zich met zijne tegenstanders te verzoenen en hem het troepenkorps te zenden; terwij11 hij den Arkadiër Xenias, die het kommando voor hem over de huurtroepen in de steden voerde, beval in de vestingen een voldoende bezetting te laten en zich met de overige m an schappen bij hem te voegen. Hij trok ook het belegeringsleger van Milete bij het zijne, wekte de bannelingen op om met hem den veldtocht te maken, en beloofde, wanneer de oorlog goed afliep, niet eerder te zullen rusten, voordat hij hen weder in hun vaderstad hersteld zou hebben. Dezen, die vol vertrouwen op hem waren, namen zijn voorstel gaarne aan, grepen de wapenen en gingen naar Sardes. Daarheen kwam ook Xenias met ongeveer vierduizend hoplieten, die hij uit de steden bijeengebracht had, dan nog Proxenus met vijftienhonderd hoplieten en vijfhonderd lichtgewapenden; Sophaenetus de Stymphaliër met duizend hoplieten. Socrates uit Achaje met vijfhonderd hoplieten en Pasion uit Megara met driehonderd zwaar- en driehonderd lichtgewapenden. De beide laatsten waren tevens bij de belegering van Milete geweest. Allen voegden zich nu bij Cyrus in Sardes. Tissaphernes echter, die een oog in het zeil hield en zeer goed inzag, dat deze toebereidselen te groot waren voor een oorlog tegen de Pisidiërs, spoedde zich zoo snel hij kon met vijfhonderd ruiters naar den koning. Toen deze het