schrik, dien de barbaren bij den aanblik der Hellenen kregen.
Van hieruit legde hij drie marschen twintig parasangen af tot aan Iconium, een grensstad van Phrygië, en rustte daar drie dagen. Daarna maakte hij door Lycaonië vijf marschen, en vorderde dertig parasangen. Deze landstreek gaf hij den Hellenen verlof om te plunderen, omdat zij vijandig was. Van hier uit liet Cyrus de koningin langs den kortsten weg naar Cilicië brengen, en gaf haar den Thessaliër Menon en diens troepen tot bescherming mee. Met het overige leger marcheerde hij door Cappadocië in vier marschen, waarin hij vijf-en-twintig parasangen aflegde, tot Dana, een volkrijke, groote en rijke stad, en bleef daar drie dagen.
In dien tusschentijd liet hij den Pers Megaphernes, een koninklijk ambtenaar, die voor de purperkleederen van het hof moest zorg dragen, en een anderen oppersatraap, dien hij van verraad tegen hem beschuldigde, ter dood brengen.
Van hieruit beproefde hij in Cilicië binnen te dringen. De pas was echter slechts voor één wagen breed genoeg, buitengewoon steil en, wanneer hij verdedigd werd, ontoegankelijk voor het leger; ook was, zooals men zeide. Syennesis op de hoogten, om den toegang te bewaken; daarom bleef hij één dag in de vlakte. Den volgenden dag bracht een bode de tijding dat Syennesis, getroffen door de waarneming dat het korps van Menon zich reeds in Cilicië, binnen de bergen, bevond en het bericht dat een vloot, die gedeeltelijk aan de Lacedaemoniërs, gedeeltelijk aan Cyrus toebehoorde, onder kommando van Tamos van Ionië naar Cilicië zeilde, van de hoogten teruggetrokken was. Cyrus marcheerde dus zonder hindernis de bergen op, zag de tenten, waar de Ciliciërs de wacht hielden, en trok naar beneden naar de vlakte. Deze is fraai, groot en waterrijk en vol van allerlei soort van boomen en wijnstokken; ook vindt men er veel sesamplanten, gierst, boekweit en tarwe.