III
Hier bleef Cyrus met zijn leger twintig dagen; want de soldaten weigerden den tocht voort te zetten, daar zij achterdocht kregen en vermoedden, dat Cyrus tegen den koning wilde optrekken; en daarvoor (zeiden zij) waren zij niet gehuurd. In het begin wilde Clearchus zijne soldaten tot marcheeren dwingen, doch toen hij begon uit te rukken wierpen zij hem en zijne pakpaarden met steenen en met groote moeite ontkwam hij aan de steeniging. Later, toen hij de onmogelijkheid inzag met geweld iets ten uitvoer te brengen, liet hij zijne soldaten te zamen komen en stond eerst langen tijd weenend vóór hen; zij waren daarover zeer verwonderd en zwegen, en daarna sprak hij hen aldus aan: „Verwondert u niet, soldaten, dat ik ontevreden ben over de tegenwoordige omstandigheden. Cyrus immers werd mijn gastvriend; mij, die uit mijn vaderland verdreven werd, behandelde hij met eere en hij gaf mij daarenboven tienduizend darieken, die ik niet als mijn eigendom beschouwde, niet voor mijn genoegen besteedde, maar voor u gebruikte. Eerst beoorloogde ik de Thraciërs en wreekte mij met u op hen daardoor, dat ik diegenen, die de Hellenen verdrijven wilden, zelf uit den Chersonesus verdreef. Nu riep Cyrus mij en ik begon met u den marsch, om hem voor de bewezen diensten, als hij soms mijne hulp noodig mocht hebben, nuttig te kunnen zijn. Daar gij nu echter weigert mij te volgen, ben ik genoodzaakt Of u te verlaten en Cyrus' vriendschap boven u te verkiezen Of trouweloos tegenover hem, bij u te blijven; of ik in beide gevallen goed handel, laat ik hier in 't midden. Ik kies echter het laatste en wil met