Clearchus liet hij, om zijnen raad in te winnen, zelf binnenkomen, omdat het hem en anderen Perzen toescheen, dat hij onder de Hellenen in het hoogste aanzien stond. Toen hij weer buiten gekomen was, vertelde hij aan zijne vrienden het verhoor van Orontas, want de zaak was geen geheim. „Cyrus," zeide hij, begon aldus: „Ik heb u, mijne vrienden, laten roepen om met u te beraadslagen, wat ik op de voor goden en menschen rechtvaardigste manier met dezen Orontas doen moet. In 't begin heeft mijn vader hem aan mij als dienaar gegeven, en daarna nam hij op aanstoken van mijnen broeder, zooals hij zelf bekend heeft, de wapens tegen mij op, en nam de vesting Sardes in; ik dreef hem echter zoo in 't nauw, dat hij het beter oordeelde, de wapens tegen mij neer te leggen, en door een wederzijdschen handdruk den vrede te bekrachtigen. „Waardoor," ging hij vragend voort, „Orontas, heb ik u later beleedigd?" Orontas: „Door niets." „Hebt gij later niet, toen gij naar de Mysiërs overliept, zonder door mij, zooals gijzelf bekent, beleedigd te zijn, mijn gebied op alle mogelijke manieren vijandelijk behandeld?" Orontas: „Ja, dat heb ik." Cyrus: „Hebt gij niet, toen gij uwe onmacht inzaagt, bij het Artemis-altaar[1] uw misstap vol berouw bekend en mij overgehaald weder den handdruk met u te wisselen?" Ook dit stemde Orontas toe. Cyrus: „Waardoor heb ik u dus beleedigd, dat gij nu reeds voor de derde maal den verrader tegenover mij speelt?" Orontas: „Gij hebt mij door niets beleedigd." Cyrus: „Dus gij bekent onrechtvaardig tegen mij gehandeld te hebben?" Orontas: „Ja, dat moet ik." Cyrus: „Zoudt gij dus nu nog vijandig tegen mijnen broeder, en voor mij een trouwe vriend kunnen worden?" Orontas: „Wanneer
- ↑ De schuilplaats waarheen groote en kleine misdadigers vluchtten. (De Perzen vereenzelvigden hunne aan de Semieten ontleende godin Anaitis met de Artemis van Ephese).