VII.
Van hier rukte Cyrus door Babylonië, en legde in drie marschen twaalf parasangen af. Na den derden marsch monsterde hij de Hellenen en Perzen ongeveer te middernacht op de vlakte, — want hij geloofde, dat de koning bij het aanbreken van den dag zou aanrukken om een slag te leveren — en beval Clearchus den rechter-, en Menon den linkervleugel aan te voeren; zijn eigen manschappen plaatste hij zelf in slagorde. Na de parade kwamen bij 't aanbreken van den dag overloopers van den koning en brachten Cyrus berichten v an 't vijandelijke leger. Cyrus liet de opper- en onderbevelhebbers der Hellenen bij zich komen, beraadslaagde met hen over de regeling van den slag, en sprak hun zelf op de volgende wijze moed in: „Helleensche mannen, niet bij gebrek aan vaderlandsche troepen heb ik u tot bondgenooten gekozen, maar omdat ik u hooger schat dan vele barbaren. Toont u nu de vrijheid waardig, die gij bezit, en om welke ik u gelukkig reken. Weest immers overtuigd dat ik de vrijheid boven vele goederen, die ik bezit, verkies. Om u echter van den strijd, die u te wachten staat, een begrip te vormen, moet gij weten, dat een talrijke massa u met groot geschreeuw zal aanvallen; gij moet dit zien te verdragen, en wat dan het overige betreft, schaam ik mij als ik er aan denk, hoe gij onze binnenlandsche troepen vinden zult. Wanneer gij u als mannen gedraagt, wanneer gij met heldenmoed strijdt, dan zal ik hem, die naar zijn vaderland terugkeeren wil, bij zijn vertrek zoozeer bevoordeelen, dat zijne medeburgers hem zullen benijden. Ik hoop zelfs te bewerken, dat velen het verblijf bij mij boven dat in hun vaderland zullen kiezen."