den stroom en de gracht, ongeveer twintig voet breed. Deze gracht had de groote koning laten graven op het bericht van Cyrus' aantocht, om haar als schutsmuur te gebruiken; Cyrus trok met zijn leger door dezen pas en liet de gracht achter zich. Op dien dag wilde de koning niet slaags raken, en men zag aan de talrijke voetstappen van paarden en menschen, dat hij zich terugtrok. Nu liet Cyrus den waarzegger Silanus uit Ambracia tot zich komen en gaf hem drieduizend darieken, omdat deze hem elf dagen te voren bij 't offeren gezegd had, dat de koning binnen tien dagen nog geen slag zou leveren. Cyrus had hem geantwoord: „dan zal hij in 't geheel niet meer slaags raken, als hij het binnen die dagen niet doet; als gij waarheid spreekt, beloof ik u tien talenten." Deze som betaalde hij hem, nu de tien dagen verloopen waren. Daar de koning het leger van Cyrus niet verhinderd had over de gracht te trekken, geloofde nu Cyrus en alle anderen, dat hij een slag wilde vermijden. Dit had ten gevolge, dat Cyrus den dag daarop met grootere zorgeloosheid marcheerde. Den derden dag liet hij zich zelfs op den marsch rijden, en slechts weinige manschappen trokken in slagorde voor hem uit; het grootste gedeelte liep in wanorde door elkander, en vele wapenen werden door de soldaten op de wagens en de lastdieren meegevoerd.