Terwijl zij daarover beraadslaagden, hield de koning tegenover de Hellenen stand, en wel in dezelfde slagorde, waarin hij den eersten aanval had gedaan. Toen de Hellenen de vijanden slagvaardig en reeds in de nabijheid zagen, hieven zij weder hun krijgslied[1] aan, en marcheerden nog veel moediger dan den eersten keer op hen los. De vreemdelingen echter wachtten den aanval niet af, maar op nog grooter afstand dan de eerste maal reeds gingen zij op de vlucht; de Hellenen vervolgden hen tot aan een dorp, waar zij halt maakten; want aan de andere zijde van het dorp was een heuvel, waar zich het leger des konings weer verzamelde. Het bestond niet meer uit voetvolk, maar alleen uit ruiterij die de geheele hoogte innam, zoodat men niet kon gadeslaan wat er voorviel. Eenigen zeiden, dat zij wel het koninklijke veldteeken konden onderscheiden, een gouden adelaar op een schild, met de vleugels uitgespreid. Toen nu de Hellenen ook hierheen vooruit rukten, verliet de ruiterij den heuvel, en niet aaneengesloten, maar de een hierheen, de ander daarheen, zoodat de hoogte langzamerhand geheel ontruimd werd. Clearchus rukte niet naar boven, maar liet de troepen aan den voet halt houden, en zond den Syracusaan Lycius met nog een ander de hoogte op, om te zien wat daar achter gebeurde en dat te berichten. Lycius reed naar boven en bracht de boodschap, dat de vijand uit alle macht vluchtte. Ongeveer terzelfder tijd, dat dit gebeurde, ging de zon onder.
Nu hielden de Hellenen stand, legden de wapens neer en rustten uit.[2] Ondertusschen verwonderden zij zich, dat noch Cyrus, noch iemand van zijnentwege zich liet