TWEEDE BOEK.[1]
I.
Toen nu bij het aanbreken van den dag de legeraanvoerders samenkwamen, verwonderden zij zich, dat Cyrus noch zelf verscheen, noch een bode met bevelen zond. Zij besloten daarom zich te wapenen en met de overgebleven bagage voort te rukken, om zich met Cyrus te vereenigen. Reeds waren zij bezig op te breken en ging de zon op, toen Procles, heerscher van Teuthrania[2], een nakomeling van den Lacedaemoniër Damaratus, en Glus, de zoon van Tamos, aankwamen. Dezen brachten de tijding: dat Cyrus gesneuveld was en Ariaeus, gevlucht, zich op de standplaats bevond, vanwaar het leger den vorigen dag vertrokken was. Tegelijk deelden zij het besluit van Ariaeus mede, dezen dag op hen te wachten, ingeval zij zich met hem wilden vereenigen; den volgenden dag zou hij echter