genoodzaakt zijn den terugtocht naar Ionië te aanvaarden. Deze tijding maakte op de veldheeren en op het geheele leger een diepen indruk. Clearchus nam toen het woord: „Och, leefde Cyrus toch nog maar! Doch nu hij dood is, zegt aan Ariaeus, dat wij de overwinning op den koning behaald hebben, en dat, zooals gij ziet, niemand meer tegen ons vecht, en als gij nu niet gekomen waart, dan ging onze tocht verder tegen den koning. Zegt verder aan Ariaeus, dat wij hem, wanneer hij zich met ons vereenigt, op den koninklijken troon zullen zetten; want wie den slag wint, heeft ook het recht te heerschen." Met deze opdracht liet hij de gezanten gaan, en zond den Lacedaemoniër Chirisophus en den Thessaliër Menon met hen mee, die, als vriend en gast van Ariaeus, zelf mee wilde gaan. Zij vertrokken, en Clearchus bleef.
De troepen voedden zich nu, zoo goed en zoo kwaad als het ging, doordat zij van de lastdieren de ossen en de ezels slachtten. Om vuur aan te maken, haalden zij van het slagveld, op een kleinen afstand van het front, pijlen, die in groote menigte voorhanden waren, — de overloopers van het leger des konings hadden de hunne, op bevel der Hellenen, moeten wegwerpen — gevlochten schilden, houten Egyptische schilden, ook vele andere schilden en wagens, en van dit alles maakten zij gebruik om hun vleesch te koken.
's Middags kwamen herauten van den koning en Tissaphernes, waarbij slechts één Helleen was. Phalinus genaamd[1]. Deze had zijn verblijf bij Tissaphernes, bij wien hij in hoog aanzien stond, want hij gaf zich in de taktiek en den wapenhandel voor een kenner uit. Toen zij genaderd waren, riepen zij de Helleensche legeraanvoerders, en zeiden:. Daar de koning den slag gewonnen en Cyrus gedood heeft, beveelt hij de Hellenen de wapens neer te
- ↑ Prof. Naber leest hier in plaats van één Helleen, een Cephalloniër, omdat andere schrijvers berichten, dat Phalinus uit Cephallonië afkomstig was.