maal merg van den palmboom, en de meesten waren verwonderd over den eigenaardigen en lekkeren smaak. Ook dat echter veroorzaakte zwaren hoofdpijn. De palmboom, waaruit het merg genomen was, verdorde geheel en al.
Gedurende het verblijf aldaar, dat drie dagen duurde, kwam Tissaphernes van wege den grooten koning, benevens de broeder der koningin en nog drie andere Perzen, met een groot gevolg van slaven, tot hen. De Helleensche legeraanvoerders waren hun tegemoet gegaan, en daarop hield Tissaphernes het eerst de volgende toespraak door middel van een tolk:
„Daar ik, Hellenen, als buurman bij Hellas wonende, zag in welken ongelukkigen, reddeloozen toestand gij u bevindt, hield ik het voor een onverwacht geluk, als het mij zou gelukken van den koning verlof te krijgen, u behouden in uw vaderland terug te brengen; want voor dezen dienst geloof ik toch op uwen dank en op dien van geheel Hellas te kunnen rekenen. Dit overdenkende, verzocht ik het den koning, en bouwde daarop mijne aanspraken op zijne inwilliging, dat ik hem het eerst van den legertocht van Cyrus onderrichtte, en met deze tijding tegelijk ook hulptroepen meebracht; terwijl ik, van al de Perzische veldheeren, die tegenover de Hellenen geschaard waren, de eenige was, die niet vluchtte, maar er zich door heensloeg, en zich met den koning in uw legerkamp vereenigde. Eindelijk vervolgde ik de vreemde troepen van Cyrus met het korps, dat ik thans bij mij heb, en dat uit de trouwste manschappen des konings bestaat. De koning beloofde mij de zaak in beraad te nemen, tevens droeg hij mij op u te vragen, waarom gij tegen hem zijt opgetrokken? Ik geef u den raad gematigd te antwoorden, opdat het voor mij gemakkelijker zij, zoo mogelijk bij den koning iets goeds voor u te bewerken."
Hierop verwijderden zich de Hellenen om te beraadslagen, en brachten het volgende antwoord terug, bij