markt verschaffen, alleen eten en drinken te nemen; daar echter, waar zich een markt bevindt, de levensmiddelen te koopen."
Dit werd goedgekeurd en met eed en handdruk bezworen, tusschen Tissaphernes en den broeder der koningin aan den eenen, en de Helleensche legeraanvoerders en hoofdmannen aan den anderen kant. Hierop zeide Tissaphernes: „Nu ga ik weder naar den koning; en als ik het noodige volvoerd heb, kom ik marschvaardig terug om u naar Hellas te brengen, en zelf naar mijne provincie terug te keeren."
IV.
De Hellenen en Ariaeus, die zich dicht naast elkander gelegerd hadden, wachtten nu meer dan twintig dagen op Tissaphernes. Gedurende dezen tijd kreeg Ariaeus bezoek van zijne broeders en van andere verwanten, en bij zijne troepen kwam een aantal Perzen, die hun gedeeltelijk goede hoop gaven, gedeeltelijk zelfs in naam van den koning de verzekering, dat hij hun noch voor den krijgstocht, met Cyrus ondernomen, noch voor eene andere fout, die zij vroeger begaan hadden, zou straffen. Na dit voorval was het duidelijk, dat Ariaeus en zijn leger zich minder om de Hellenen bekommerden. Aan verschillenden van hen beviel dit volstrekt niet, zij gingen naar Clearchus, en zeiden tot hem en tot de overige aanvoerders: „Waarom blijven wij hier? Is het ons onbekend, dat de koning niets liever zou doen dan ons te vernietigen, om ook de an dere Hellenen van krijgstochten tegen hem af te schrikken? Hij houdt ons nu met opzet hier op, omdat zijne troepen verstrooid zijn; zoodra hij echter