Tigris en het kanaal. Deze antwoordde dat het groot was en dat er vele groote dorpen en steden in waren. Toen zag men wel in, dat de barbaren den man in 't geheim gestuurd hadden, uit vrees dat de Hellenen de brug zouden afbreken en op het eiland zouden blijven, als bolwerk bezittende aan den eenen kant den Tigris, aan den anderen kant het kanaal; dat zij zich dan levensmiddelen zouden verschaffen uit het in het midden gelegen land, dat groot en vruchtbaar was en waar het aan arbeiders niet ontbrak; en dat het, ten slotte, een schuilplaats zou worden voor iemand, die den koning zou willen aanvallen. Men rustte nu uit, maar zond toch een wacht naar de brug; doch niemand deed een aanval en geen vijand naderde de brug, zooals de wacht meldde. Toen de dag aanbrak, gingen zij over de brug, die door zeven en dertig booten verbonden was, zoo voorzichtig mogelijk; want eenigen der Hellenen, die bij Tissaphernes waren, berichtten, dat men hen zou aanvallen, als zi Jovertrokken. Maar dit was een valsche tijding; wel verscheen, toen zij overtrokken. Glus met eenige anderen om te zien of zij over de rivier zouden gaan; en toen hij het gezien had, reed hij snel weg. Van den Tigris trokken zij langs vier standplaatsen[1] en twintig parasangen tot aan de rivier den Physeus, een plethron breed; er was een brug over. Daar bevond zich een groote stad. Opis genaamd; op deze plaats kwam de onechte broeder van Cyrus en Artaxerxes den Hellenen tegemoet, die uit Susa en Ekbatana met een groot leger den koning te hulp kwam. Hij liet zijne troepen stand houden, en bekeek de voorbijtrekkende Hellenen. Clearchus liet de mannen twee aan twee marcheeren, en nu eens hier en dan weer elders stilstaan. Zoolang als dus de voorhoede halt maakte, zoolang duurde ook de stilstand van het heele leger,
- ↑ Stathmós, d.i, standplaats, ook wel: dagmarsch, gewoonlijk van 3 tot 5 parasangen. De Boer vertaalt het in zijn Woordenboek als: halte, station, de afstand tusschen twee stations, dagreis (blz. 101).