Naar inhoud springen

Pagina:Xenophon. Anabasis of tocht van Cyrus. Uit het Grieksch - H.C. Muller - Thieme, Zutphen, 1929 3e.pdf/80

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

althans zijn niet zoo onbedachtzaam en onnoozel. Clearchus! Waarom dan zijn wij u niet komen vernietigen, terwijl 't in onze macht stond? Weet dan, dat mijn groote begeerte om aan de Hellenen trouw te zijn daarvan de oorzaak is, mijn verlangen om het leger, waarop Cyrus vertrouwde, omdat hij er soldij aan betaalde, dat leger terug te voeren, innig aan mij verknocht door mijn weldaden. De voordeelen, die gij ons aanbrengt, hebt gij reeds genoemd, dit is echter naar mijn weten het grootste: alleen aan den koning is het geoorloofd zi jn tulband rechtop te dragen,[1]maar naast hem zou een ander die ook wel in zijn hart kunnen dragen, gerugsteund door uwe tegenwoordigheid."

Toen hij zich aldus uithet, kwam het Clearchus voor, dat hij waarheid sprak, en hij hernam: „Nu wij zulk een reden tot vriendschap hebben, dunkt het u niet dat zij, die ons door laster tot elkaars vijanden zouden maken, de zwaarste straf verdienen?" — „Als gij", zeide Tissaphernes, „zoowel strategen als lochagen, openlijk tot mij wilt komen, zal ik degenen aanwijzen, die zeggen dat gij het op mij en mijn leger gemunt hebt." — „Ik zal allen meebrengen," sprak Clearchus, „en u op mijn beurt bekend maken vanwaar het gerucht tegen u afkomstig is." — Na deze samenspraak onthaalde Tissaphernes hem, liet hem blijven en nodigde hem aan zijn tafel. Den volgenden dag ging Clearchus naar het kamp, was blijkbaar in de meening, dat hij met Tissaphernes op zeer goeden voet stond, en bracht diens woorden over. Hij noemde eengen, die hij zeide dat naar Tissaphernes moesten gaan, en als zij van kwaadsprekerij overtuigd werden, dan moesten zij als verraders en kwaadwilligen tegenover de Hellenen gestraft worden. Hij vermoedde,

  1. De tiaras of tulband der Perzen; die van den koning liep puntig toe, en was met wit en blauw omwoeld, (vgl, tárak, la sommitá, it vertice del capo. Pizzi. Lingua Persiana p. 342). Zie verder: Plutarchus. Leven van Artaxerxes. XXVI.