Dezen naderden en riepen, dat er een strateeg of lochaag der Hellenen moest verschijnen, opdat zij hem de bevelen des konings zouden overbrengen. — Hierop verlieten met voorzichtigheid het kamp de Helleensche strategen Cleanor van Orchomenus en Sophaenetus van Stymphale, begeleid door den Athener Xenophon, om bericht v an Proxenus en de zijnen te ontvangen. Chirisophus was toevallig afwezig, daar hij met anderen in een dorp aan het fourageeren was. Toen zij nu op gehoors afstand stonden, zeide Ariaeus: „Hellenen! Clearchus is gestraft, daar zijn meineed bleek en hij de verdragen schond, maar Proxenus en Menon zijn in groote eere, omdat zij zijne verraderij aan het licht hebben gebracht. Wat u betreft, de koning eischt uwe wapenen op, hij zegt, dat zij zijn eigendom zijn, daar zij hebben toebehoord aan zijn slaaf Cyrus." — De Hellenen gaven hierop, bij monde van Cleanor uit Orchomenus, het volgende antwoord: „Gij slechtaard Ariaeus en gij anderen die vroeger Cyrus' vrienden waart, schaamt gij u niet voor goden en menschen, gij die gezworen hebt dezelfde vrienden en vijanden te zullen hebben als wij, maar thans ons verraadt met dien goddeloozen en misdadigen Tissaphernes, de mannen met wie gij den eed hebt gedaan in het verderf hebt gestort, en om ons 66k te verraden nu met vijandelijke bedoelingen tot ons komt?" — Ariaeus hernam: „Het bleek reeds lang, dat Clearchus verraad in den zin had tegen Tissaphernes en Orontas, en tegen ons, hun gevolg." — Daarop zeide Xenophon weer: „Dan heeft Clearchus zijn loon, als hij tegen de eeden in den wapenstilstand heeft verbroken; maar zendt ons Proxenus en Menon terug, uwe weldoeners en onze strategen; het is zeker, dat zij u zoowel als ons welgezind zijn en zullen trachten aan beide partijen het beste te raden."
De vreemdelingen hielden daarop een lang gesprek met elkander, maar verwijderden zich eindelijk zonder antwoord te geven.