hem ongehoorzaam te zijn. Om een goed veldheer te zijn en te schijnen, achtte hij het voldoende hem, die goed handelde, te prijzen, en te zwijgen over hem, die onrecht deed. Dientengevolge waren de edelsten in zijn omgeving hem welgezind, maar de slechten trachtten hem te verschalken, daar hij goedig was. Toen hij stierf, was hij ongeveer dertig jaar[1].
Menon de Thessaliër verheelde zijn zucht naar rijkdom niet, zijn heerschzucht om altijd meer te krijgen en zijn eerzucht om maar winst te behalen; hij wilde een vriend van de machtigen der aarde zijn, om geen straf voor zijne euveldaden te beloopen. Den kortsten weg om te bereiken wat hij wilde, meende hij dat gelegen was in meineed, liegen en bedriegen; eenvoud en waarheidsliefde stelde hij gelijk met domheid. Blijkbaar hield hij van niemand, en hem, dien hij zijn vriend noemde, bedroog hij in 't openbaar. Een vijand bespotte hij nooit, maar degenen met wie hij omging, lachte hij steeds uit[2]. Op het goed van zijne vijanden had hij het niet voorzien, want hij vond het moeilijk menschen te berooven, die op hun hoede waren; maar de bezittingen zijner vrienden, onbewaakt als zij waren, die achtte hij gemakkelijk te plunderen. Als hij meineedigcn en valschaards bemerkte, vreesde hij ze als goedgewapenden, maar eerlijke en waarheidslievende personen trachtte hij te behandelen als lafaards. Evenals een ander zich verheft op godsvrucht, waarheid en rechtvaardigheid, zoo pronkte Menon er mee, dat hij bedriegen kon, valsche berichten verzinnen en zi jn vrienden bespotten, en wie niet misdadig was, dien hield hij steeds voor onopge-
- ↑ Men lette op de meesterlijke wijze, waarop X, bij de karakterbeschrijving van al deze veldheeren telkens het goede en het kwade op den voorgrond laat treden, en toch er in slaagt van ieder een duidelijk en afgerond beeld te ontwerpen. Alleen Menon's karakterschets nadert eenigszins een charge.
- ↑ Volgens mijne emendatie van deze plaats in het tijdschrift Hellas, IV jaargang, blz. 186.