Plantenschat/156
← Perzikkruid — Polygonum persicaria | Plantenschat (1898) door F.J. van Uildriks en Vitus Bruinsma | Tandzaad — Bidens tripartita → |
Uitgegeven in Groningen door P. Noordhoff. |
Kroontjeskruid.—Euphorbia helioscopia.
Overeenkomst in het gewichtige, verschil in de zaken van ondergeschikt belang, dit valt op te merken als men deze soort Euphorbia, die ook veel als onkruid in moestuinen en op bouwlanden voorkomt, vergelijkt men de vroeger besprokene Euphorbia peplus.
Beide hebben de toen behandelde merkwaardig ingerichte zeer kleine eenslachtige bloempjes, zonder bloembekleedsels, waarvan groepjes van vele mannelijke en één enkele vrouwelijke door een paar schutblaadjes omsloten worden, terwijl enkele dier groepjes te samen een schermpje en eenige van deze weer een grooter scherm vormen. Ook is het scherpe melksap, dat uit elk gewond deel der plant te voorschijn komt, bij deze Euphorbia helioscopia even overvloedig en even wit als bij de vroeger met den naam Duivelsmelk gedoopte.
Hoewel de Euphorbia, die we hier voor ons hebben, niet zoo rijk vertakt is als de vorige, eindigt de rechte, steile en slechts spaarzaam bebladerde stengel in een rijker bebloemd scherm, dat aan zijn voet wel vijf in plaats van drie fraaie schutblaadjes heeft, grooter dan de stengelbladeren, zoodat daardoor werkelijk een keurig zacht groen gekleurd kroontje gevormd wordt.
De bladeren, zoowel die van den stengel als van de groote en kleine omwindsels, toonen bij nadere beschouwing een in dubbelen zin scherp onderscheid met die van Euphorbia peplus want allen zijn zeer puntig gezaagd, doch alleen voor zoover den rand van de bovenste helft betreft.
De bloemen, die ook hier zeer protogynisch zijn, en waarbij het vroeg ontwikkelde vruchtje zich sterk ter zijde wendt, om de meeldraden voor de vliegen vrij te laten, missen de eigenaardige witte hoorntjes, maar hebben vier donkergroene, als bijna ronde schijfjes er uit ziende honigkliertjes. Die zijn reeds met het bloote oog, doch vooral goed met de loupe te zien en als gij daarmede de vruchtjes bekijkt, bemerkt gij, dat zij glad zijn, zonder die eigenaardige vleugelranden, terwijl—en om dit te zien moet het oog vooral gewapend zijn—de zaadjes een bijzonder gerimpelde of korrelige oppervlakte hebben. Hebt ge dit alles waargenomen, dan is er geen twijfel aan, of gij hebt van het dozijn soorten, die in het geslacht Euphorbia ten onzent voorkomen, de Euphorbia helioscopia, de zich naar de zon wendende Euphorbia, vóór u.