Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant/Jaargang 1919/Nummer 279/Jaarbeurs voor Kunstnijverheid te Amsterdam

Uit Wikisource
Jaarbeurs voor Kunstnijverheid te Amsterdam
Auteur(s) Anoniem
Datum Donderdag 27 november 1919
Titel Kunst en Letteren. Jaarbeurs voor Kunstnijverheid te Amsterdam
Krant Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant
Jg, nr ?, 279
Editie, pg [Dag], Derde Blad, [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Kunst en Letteren.

Jaarbeurs voor Kunstnij verheid te Amsterdam.

      Na de tentoonstelling van typografisch werk in „de Harmonie” en na de beschouwingen van Stéfan in dit blad over „het Boek op de Salon d’Automne te Parijs, is het misschien niet onaardig bij de beschrijving van de Jaarbeurs voor Kunstnijverheid in ’t bijizonder stil te staan bij de afdeeling „Het Schoone Boek”.
      Allereerst echter een enkel woord over het ontstaan van de plannen voor de Jaarbeurs, over haar bedoelingen en haar naam.
      De meerdere belangstelling voor kunstnijverheid, welke de laatste jaren aan den dag komt, meer speciaal bij gelegenheden van tentoonstellingen op dit gebied, bracht er de Mij. voor Beeldende Kunsten toe eens een historisch overzicht te geven van onze Nederlandsche Kunstnijverheid in den vorm van een expositie welke verleden najaar in haar zalen gehouden, een aardig succes (veel publiek en nabestellingen) bracht. Dit werd de aanleiding tot meer grootsche plannen en zoo ontstond de gedachte telken jare een tentoonstelling te houden op den voet van een Jaarbeurs, met de bedoeling de belangstelling van het publiek te prikkelen door het aldus een geregeld overzicht te geven van den stand van onze hedendaagsche kunstnijverheid met haar belangrijk verleden. De naam Jaarbeurs werd gekozen – een o. i. slechts betrekkelijk gelukkige keus – om de speculatie dat het publiek er den kunstenaars opdrachten zal geven. Of dit al dan niet van een naief vertrouwen spreekt in ons koopkrachtige Nederlandsche publiek, dat in zulke zaken zoo weinig vlot is over het algemeen, kan buiten beschouwing blijven, zeker is dat de poging sympathie verdient en onmogelijk lijkt het niet dat zulke geregeld weerkeerende exposities op den duur verbetering in deze brengen. En wanneer nu de eerste proef niet dadelijk een overweldigend succes te boeken krijgt (de ondernemers hadden ditmaal meer nog dan met dergelijke exposities het geval is met groote bezwaren en moeilijkheden te kampen) het volgend jaar zal het allicht beter gaan. Men bedenke altlhans dat de leiding dezer onderneming berust bij den fijnzinnigen kunstenaar Lion Cachet, aan wiens prachtige inzending, betimmeringen, meubels en tapijten voor het nieuwe stoomschip „Johan de Witt” van de Mij. Nederland, een aparte zaal is gewijd.
      Een vluchtig overzicht van het vele hier trekt allereerst onze aandacht naar de andere proeven van interieurkunst, naar het werk van de Bazel, den verfijnde en ingetogene, van P. Kramer, den modernen zoeker, van Van den Bosch, die met Berlage tot de baanbrekers der moderne meubelkunst behoort, van Henri Dreeze en van Paul Bromberg, die binnen de grenzen van de Liberty-stijl iets eigens geeft, van Planjer en van Scherer .Een andere zaal is gewijd aan ontwerpen voor gebrande geschilderde glasramen. Wij missen er onze eerste krachten: Toorop en Thorn Prikker, doch Joan Colette, Wijnstroom en Leur weten zich in dezen tak van kunstnijverheid te onderscheiden.
      Edelsmeedkunst vinden we er o. m. van Eisenloeffel, van den Eynde, van wien een zeer persoonlijk maar zeer massaal zilveren theeservies, dat zeker niet iedere huisvrouw voor haar theetafel zou embieeren. Verder van E. Wichman, uiterst modern, van Lantman, Zwollo, Kriege, welko laatsten naast diverse kundig gedreven gebruiksvoorwerpen, schalen, schotels, klokken, smaakvol bewerkt, vaak met een enkel edelsteentje vele sieraden en byoux, cloisonné en emaille-werk in zilver en goud toonen. Tenslotte noemen we van deze rubriek Bresser en Winkelman, van wien we ons een prachtigen blank ijzeren vulhaard herinneren. Lanooy, bekend om zijn mooi aardewerk, heeft iets nieuws geëxposeerd, nl. gebrand glaswerk, bocalen, schalen, vazen enz., ragfijn materiaal in zeer simpele vormen en versierd met een eenvoudig ornamentje in rood, blauw, groen, wat een bijzonder aardig effect geeft. Ook de Bazel’s fijn en uiterst smaakvol glaswerk is aanwezig.
      Van belang is mede nog een in hout gestoken kop, tweemaal levensgroot, van Johan de Witt, mede bestemd voor het nieuwe stoomschip, nl. voor den achtersteven en vervaardigd in breeden stijl, zeer knap, door den beeldhouwer Zijl, denzelfde dtie het architectonisch beeldhouwwerk aan de Nieuwe Beurs heeft gemaakt. Voorts trof ons nog een harmonisch en sober vloertapijt in leverkleur en zwart door Tom Poggenbeek ontworpen, van wien ook prachtig tafeldamast hier is, en een ontwerp voor tegelvloer van Theo van Doesburg. Aardig is altijd het kinderspeelgoed, ontworpen door Phemia Molkenboer – fabriek „Olanda” – waarvan de elementaire vormen en de leuke kleurige verf de kinderen wel bekoren moet.
      Eenorm is de inzending kunstnaaldwerk. Sierlappen van mevr. Wegeriff, weefwerk van de dames De Neeve, Sijskema en Schavers, bedrukte stoffen van Dinah Kohnstamm, batik werk van Tilly van Cleef, borduurwerk van de darmes v. d. Graaff, Van der Elst, Dekker gedurfd van kleurencombinatie, maar die binnen de grenzen van het smaakvolle blijven en dan nog van het echtpaar Kreunen.
      Op een breeder gebaar wijst het werk van Nelly Bodenheim en van mej. Van Zeegen. Van de eerste enkele kamerschutten en raamhorren – zware wol gewerkt op jute van kleur zoo-zoo; van de laatste dierstudies in dunne wol op zwarte stof, ontwerpen evenzoo voor schermen, paneelen e. d.; zeer decoratief vaak en in een eigen stijl.
      Het „Schoone Boek” nu vult eveneens een geheele zaal. Ook deze afdeeling is natuurlijk voor verbetering vatbaar, want er is veel, dat feitelijk niet op zijn plaats hier is. We zien er vele fraaie hoewel bekende uitgaven, vele verzorgde bewerkingen. Maar met het „Schoone Boek”, het boek als kunstvoorwerp, daarmee wordt tegenwoordig nog iets anders bedoeld dan wat op deze lange tafels – hoe aantrekkelijk ook door fraaie bandversiering c. a. ligt uitgespreid. Daarmee bedoelt men tegenwoordig het harmonisch resultaat van practijkeischen en aesthetisch voelen.
      In een vitrine vindt men hier bijeen – misschien een tiental boeken, zelfgezet en gedrukt met zelfontworpen lettertype, door mr. A. J. van Roijen (drukkerij „de Zilverdistel”) anderen mede hier gedrukt met door Roos ontworpen lettertype. En de liefhebber van een werkelijk schoon boek, een boek dat zoo volkomen mogelijk aan bovengenoemde eischen voldoed, kan hier zijn hart ophalen. Hier werd het ideaal verwezenlijkt, waarvan de heer Roos, de fijn-zuinige vakman, eens sprak: de harmonische samenwerking der vier elementen, waaruit het goede boek bestaan moet en waaraan de kunstzinnige drukker in de eerste plaats zijn liefdevolle aandacht te wijden heeft: keuze van het papier, druk, versiering (ornamenteering, illustratie) en aesthetische verhouding tusschen drukspiegel en blanco papier. Dit laatste is zeker niet het onbelangrijkst. Dat het papier verband heeft te houden met den geestelijken inhoud van het werk en bovendien met het lettertype (een lichte letter moet niet op zwaar papier worden gedrukt), dat de versiering eveneens in stijl heeft te zijn met de drukletter, dit alles vormt evenzoovele punten van grondige overweging bij den modernen kunstenaar-drukker. Menig eerste rangs artist mag zijn boek al versierd hebben met litho’s (Der Kinderen, o.a. van Gijsbrecht van Aemstel, S. Moulijn, e. a.), de litho is niet de gewenschte boekversiering. De scherpte van de houtsneeletter is in strijd met het fluweelige der litho. De ets, de photozincografie, zij kunnen vaak voldoen, ideaal zijn ze niet. De houtsnee is voor het boek de ideaal-illustratie. En wat de letter betreft, een zoo zwart mogelijke is de meest logische, aangezien duidelijkheid een eerste eisch is. Al staat een grijze of bruine letter vaak smaakvol, zij is niet logisch en dus feitelijk niet goed. Als letterversiering is dan het rood de aangewezen kleur.
      Inzake drukspiegel heet het aldus: men wil de regels gemakkelijk kunnen volgen, er mag dus tusschen de letters niet méér wit worden opgelaten dan voldoende is om samensmelting te voorkomen. De voegen hebben in overeenstemming te zijn met het lettertype en deze beiden met den drukspiegel. De marge, aan de binnenzijde het smalst, is boven iets breeder, aan de buitenzijde nog iets breeder en onderaan het breedst, een verdeeling, practisch bij het vasthouden van het boek, en aangenaam voor het oog.
      Ook over den band en de titelpagina kan men van deze eene vitrine veel leeren. Zoo’n titelpagina is een heerlijk veld voor een mooie uitvoering, zij is voor versiering als aangewezen en daarom van veel belang. Aan mededeelingen mag ze slechts het noodige bevatten en dus den titel en zoo noodig den naam van den auteur. Al het overige („geïllustreerd door..” „uitgegeven bij..”, enz.) behoort als commercieele bijzaak binnenin thuis. Ten slotte moet de band stevig zijn en zoo licht mogelijk van gewicht. Het boek moet gemakkelijk openslaan.
      Wanneer het boek is geworden tot een aldus verzorgd geheel, zoo heeft het o. i. zeker niet minder recht op den naam van kunstnijverheidsproduct dan een vaas of meubel dit hebben. De prachtige drukken van „De zilverdistel” kunnen dan ook gerust als zoodanig worden beschouwd.

⁂