Naar inhoud springen

Theo van Doesburg/De beteekenis van kleur in binnen- en buitenarchitectuur

Uit Wikisource

De beteekenis van kleur in binnen- en buitenarchitectuur

Auteur Théo van Doesburg
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Datering in Bouwkudig Weekblad, 44e jaargang, nummer 21 (24 mei 1923): pp. 232-234.
Bron Architectuurtijdschriften - Bibliotheek TU Delft 1 en 2.
Auteursrecht Publiek domein

[p. 232:]

[...]

DE BETEEKENIS VAN DE KLEUR IN BINNEN- EN BUITENARCHITECTUUR

door THÉO VAN DOESBURG.

I

      In de nieuwe architectuur is de kleur van buitengewone betekenis. Zij vormt een wezenlijk bestanddeel van het uitdrukkingsmateriaal. De kleur maakt de ruimtelijke werking, die de architect nastreeft, zichtbaar. Op deze wijze voltooit de kleur de architectuur en is daarvan een wezenlijk element.
      Tot nog toe bleef de kleur bijzaak. Dit kon ook niet anders, daar de prullig aaneengetimmerde woningblokken geen zichtbaarmaking der ruimte noodzakelijk maakten. Slechts dan, wanneer bouwkunst weer architectuur wordt, d.w.z. monumentale samenvatting van ruimte, vorm en kleur, krijgt deze laatste weer de beteekenis die haar toekomt. Het moet erkend worden dat, uitgezonderd enkele excepties, nog geen bevredigende resultaten werden bereikt. Dit kon ook niet anders daar een goed resultaat slechts te verwachten is van een consequente doorvoering der kleur in binnen- en buitenarchitectuur. Vele misverstanden en misgrepen waren het gevolg van het feit dat schilder en architect elkaars gebieden niet voldoende wisten te respecteeren.
      Eenerzijds legden de architecten de schilders aan banden, anderzijds lieten de architecten de schilders te vrij, waarvan in het eerste geval een compromis, in het tweede geval een opdringerige niet-organische beschildering het gevolg was (het geval: Taut-Oskar Fischer in Magdenburg b. v.). In beide gevallen leidde de kleur tot eene de architectur vernielende werking.

232


[p. 233:]

      Het probleem van de kleur in de architectuur is te belangrijk om dit in een vloek en een zucht, en het liefst als het bouwwerk klaar is, af te doen.
      Meestal wordt in het bestek geen rekening gehouden met de schilderkunstige eischen van het gebouw en wat de architecten zelf in dit opzicht presteeren, kan het probleem der kleur eer schaden dan ten goede komen. Het insmeren met blauwe of gele verf van kozijnhout en deuren is wezenlijk niet verschillend van wat voorheen de huisschilders op het houtwerk aanbrachten om dit tegen vocht te beschermen.

II

      Verf en kleur zijn twee verschillende dingen. Verf is middel, kleur is doel.
      Men kan een intérieur of gevel volsmeren met blauwe, gele, groene, paarse of roode verf, zonder dat hier, hoe bont het geheel ook is, van kleur sprake kan zijn. Zooals het aaneen-timmeren van woningruimten nog geen architectuur is. Zoo is het naast elkaar smeren van bonte verf nog geen kleuroplossing.
      Zooals in alles, gaat het ook hier om evenwicht. Met het schermen met termen, welke tot slagwoorden zijn geworden, komen wij niet verder. Alleen de praktijk kan hier van nut zijn.
      Om daar nu van uit te gaan moeten wij ons een totaal kleurloos, neutraal, alzoo grauw interieur voorstellen. Een ruimtelijke begrenzing van zes neutrale, grauwe vlakken. Deze neutrale ruimte, werkt niet, d.w.z. zij drukt hare verhoudingen niet uit, en dat des te minder naarmate door vrijen lichtinval, tegenstelling door donkere schaduwhoeken vermeden is. Deze werkinglooze ruimte is een leegte. Zet men in dit interieur eenige meubels, welke door hun eigen-materiaal even neutraal en grauw zijn, dan bemerkt men dat het resultaat gelijk is, alzoo passief. (Men vergeve mij deze contradictio in adhecto). Het is onmogelijk zich in dit intérieur te oriënteeren, den afstand te bepalen tusschen meubels en wand. Alles gaat in elkaar over. Noch de ruimte, noch de voorwerpen zijn in hun onderlinge verhouding te bepalen.
      Het interieur is blind.
      Ik neem opzettelijk dit voorbeeld uit het negatieve, om in den lezer het verlangen naar tegenstelling, naar contrast wakker te roepen.
      In elk mensch leeft het verborgen verlangen de verhouding zijner omgeving door tegenstellingen zichtbaar uitgedrukt te zien. Hierop grondt zich het bestaand recht der uitdrukking van verhouding in de architectuur. (Het beeldend element). Het verlangen naar contrast van ruimte en voorwerpen openbaart zich, zoodra de behoefte ontstaat, wand en meubel van verschillende kleuren, welke niet in elkaar vervloeien, te nemen, door de wanden in te deelen, hetzij door middel van schilderijen, kleurige stoffen of door kleurvlakken.
      In de stijging van het absoluut grauwe, neutrale, (blinde) tot het sterk zichtbaar-contrasteerende ligt het geheele probleem van de kleur in de architectuur. Het is een stijging van het onbepaalde uitdrukkingslooze naar het meest bepaalde uitdrukkingsvolle. (In getallen uitgedrukt 0—1—2—3—4—5 enz).
      Nog duidelijker laat zich het probleem van de kleur in de architectuur samenvatten in de bijgaande figuur.

      Dit schema, geeft een voorstelling van vier trappen van ontwikkeling, van absoluut neutraal (of blind) tot meest harmonische doorbeelding van interieur en voorwerpen. Daartusschen liggen „intervallen” (2) en „contrasten” (3).
      Wij kunnen ons tusschen deze vier trappen van ontwikkeling nog verschillende interieurs voorstellen b.v. tusschen 2 en 3, een interieur waarin gestreefd is met secundaire contrasten (zooals dit door moderne decorateurs in cinema's en café's wordt toegepast) een oplossing te bereiken.
      Met het zichtbaar maken van verhouding door kleur heeft dit echter niets te maken.
      In 4, dat ik met een kubus heb aangeduid, is eveneens, door een juist gebruik

233


[p. 234:]

der kleuren, een soort neutraliteit bereikt, echter van geheel andere natuur dan in 1, en wel door juiste rangschikking, proportie en waarde der contrasteerende kleuren.
      Een in alle deelen goed opgelost intérieur maakt een neutralen indruk, omdat geen bepaalde vormen (door individueele grilligheid) noch zekere kleuren door fascineerende „werking” domineeren. Zoolang speciale détails of voorwerpen, hetzij door hun kleur of door hun vorm in 't oog springen, is geen eenheid bereikt. Is dit laatste wel het geval, zoo worden ruimte en voorwerpen als één geheel waargenomen, terwijl de kleuren ieder hun eigen energie kracht behouden.

III.

      Na deze min of meer ideale uiteenzetting betreffende het principieele der kleur in de architectuur zullen we de practische zijde van het onderwerp nader beschouwen.
      Eerst moeten wij de drie voornaamste architectuur-richtingen duidelijk onderscheiden, aangezien dit van zeer veel belang voor de toepassing der kleur is.
      1o. De decoratieve architectuur.
      2o. De constructieve, uitsluitend utilistische architectuur.
      3o. De monumentale architectuur.
      In de decoratieve bouwkunst wordt de kleur gebruikt als middel, om de uit de architectuur ontstane vlakken te versieren.
      De kleur is hierbij uitsluitend ornamentaal, vormt met de bouwkunst geen eenheid en blijft hierdoor een afzonderlijk element, dat in plaats van de bouwkunst te versterken, haar comoufleert en in uiterste consequentie zelfs vernietigt (barok periode). Hiertoe behoort bijna alles wat onze tijs als moderne interieurkunst voortbrengt. Om 't even of hier Biedermeierstijl gevolgd wordt met aan de natuur ontleende motieven, vermicelli-lijnen, of tot rechthoekige vlakjes gestileerde vormen (Biedermeier met kwadraten).
      In het constructieve, uitsluitend de stoffelijke behoeften dienende bouwwerk, heeft de kleur geen andere beteekenis dan het bindende, samenvattende element der bouwkunst, nog meer te accentueeren en wel door een geheel neutrale verfstof (grijs, grauw, groen, bruin). Voorts hout, ijzer enz. tegen de inwerking van vocht te beschermen. De consequentie hiervan voert tot anatomisch, constructieve verstarring in de architectuur. In de utilistische bouwkunst is slechts gerekend met de practische zijde van het leven: het mechanistisch-functioneele van het leven, wonen, werken enz.
      Er bestaat echter nog een andere, dan uitsluitend practische behoefte, nog een geestelijk nml. Zoodra de architect of ingenieur verhouding wil zichtbaar maken d.w.z. hoe een wand zich ten opzichte van de ruimte verhoudt, zijn zijne bedoelingen al niet meer uitsluitend constructieve, maar ook beeldende. Met het zichtbaar maken, met het accentueeren der verhoudingen (van het materiaal incluis) begint het esthetische. Bewust verhouding uitdrukken is beelden.

      In dit stadium, het stadium der beeldende architectuur is de kleur, uitdrukkingsmateriaal gelijkwaardig aan alle andere materialen zooals steen, ijzer, glas, enz.
      In dit geval dient de kleur niet alleen ter orienteering d.w.z. om afstand, ligging, richting van ruimte en voorwerpen zichtbaar te maken voornml. om te voldoen aan het verlangen de onderlinge verhoudingen van ruimte tot voorwerpen (meubels enz.) van richting tot stand, van maat tot richting enz. zichtbaar te maken. In het ordenen dezer verhoudingen ligt de esthetische opgave der architectuur. Is hierin een harmonie bereikt, dan is stijl bereikt. Het behoeft geen nadere uiteenzetting dat een evenwicht slechts mogelijk is door evenredige werkverdeeling tusschen ingenieur, architect, schilder, enz.

      In dit stadium is de bouwkunst over hare constructieve zuiveringsperiode heen. Zij stelt zich niet meer tevreden met het toonen harer anatomie, zij wordt een onderdeel en bezield lichaam.

234