Utrechtsche Provinciale en Stads-Courant/Jaargang 1852/Nummer 38/Zitting van den Stedelijken Raad van 25 Maart 1852

Uit Wikisource
‘Zitting van den Stedelijken Raad van 25 Maart 1852’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Utrechtsche Provinciale en Stads-Courant, maandag 29 maart 1852,[p. 3]. Publiek domein.
[ 3 ]

Zitting van den Stedelijken Raad

van 25 Maart 1852.

Tegenwoordig zijn 23 leden. Afwezig de heeren Mr. J. Ackersdijck, Jhr. Mr. W. Bosch van Drakestein, Mr. J. F. Baron van Reede van Oudtshoorn, Mr. C. L. de Vos, E. C. U. van Doorn en J. C. Schuurman.

De heer Mr. W. R. Boer doet verslag als rapporteur van de commissie, belast met het request van eenige handelaren dezer stad, strekkende, om de publieke verkoopingen van nieuwe goederen en detail tegen te gaan, als strekkende tot nadeel van den kleinhandel in deze stad. De commissie adviseert, dat de bepalingen der Patentwet het regt aan de plaatselijke Besturen ontzeggen, om aan het verlangen der adressanten te voldoen. De Burgemeester stelt voor, dit rapport ter griffie te deponeren, en de discussien nader te bepalen.

De heer Jhr. Mr. H. A. M. van Asch van Wijck stemt in met het eerste gedeelte van het voorstel des Voorzitters, doch is tegen het tweede. Spreker meent, dat omtrent dit request, een gelijk besluit behoort genomen te worden, als omtrent het adres van den breeden kerkenraad der Hervormde gemeente in eene vorige vergadering genomen is; — daar ook bij dit request het nemen van eene algemeene verordening wordt verzocht, en het daarbij behandelde onderwerp slechts dan in beraadslaging zou kunnen gebragt worden, wanneer daartoe een voorstel door Burgemeester en Wethouders of door een der leden des Raads mogt worden gedaan. Hij vermeent daarom, dat het request blootelijk tor secretarie behoort te worden nedergelegd, ter inzage der leden.

De Voorzitter merkt op, dat de Commissie geene bepaalde conclusie heeft voorgedragen, en dat dus, wanneer er geen bepaald punt in beraadslaging kon worden gebragt, het stuk ter griffie zou behooren te blijven. Overigens is Spreker niet tegen het voorstel van den heer van Asch van Wijck.

De heer Mr. W. R. Boer vereenigt zich ook namens de commissie met de meening van den heer van Asch van Wijck.

Er wordt besloten het stuk ter griffie te deponeren.

De commissie, in wier handen is gesteld, om den Raad van consideratie en advies te dienen omtrent een voorstel van Burgemeester en Wethouders betrekkelijk de verplaatsing der sterrenwacht naar het bolwerk Zonnenburg, hetwelk ten dien einde aan de Hoogeschool ten gebruike zou worden afgestaan, doet verslag bij monde van den heer Jhr. Mr. H. A. M. van Asch van Wijck. De commissie vindt geene zwarigheid, om tot goedkeuring van het voorstel van Burgemeester en Wethouders te adviseren; de commissie meent zelfs, dat, wanneer het nieuwe observatorium zal zijn tot stand gebragt de stad zich zal kunnen beroemen een observatorium te bezitten, waarvan zeker in gansch Nederland te vergeefs eene wederga zal worden gezocht. De commissie meent echter te moeten voorstellen, dat in het Raadsbesluit het tijdstip worde bepaald waarop het Bolwerk aan de Hoogeschool afgestaan zou worden, en daarentegen de Smeetoren in het bezit der stad terug keeren zou; dat de huur van den heer Buys Ballot worde in stand gehouden, ten zij in gezamentlijk overleg anders mogt worden bepaald; en eindelijk, dat, ter bewaring van de gedenkteekenen der oudheid, het uiterlijk aanzien van het Bolwerk niet veranderd, noch de daarop thans zich bevindende gebouwen afgebroken zouden mogen worden dan na verkregen goedkeuring van het Gemeente Bestuur. — De commissie geeft verder een nieuw Concept Raadsbesluit. — Dit stuk wordt ten secretarie nedergelegd en de discussiën worden bepaald op eene volgende vergadering.

De commissie voor het armwezen brengt haar verslag uit omtrent de vraag: 1o of bij gemis van een stedelijk werkhuis, de opzending van vrijwilligers naar de Bedelaars-kolonien voor rekening dezer stad noodzakelijk of nuttig kan worden geacht, 2o. of de gemeente-besturen voortdurend verpligt zijn tot teruggave der verplegings-kosten van de veroordeelde bedelaars, die in de bedelaars-kolonien, naar aanleiding van een regterlijk vonnis zijn opgenomen. — Bij de niet aanwezigheid van den rapporteur, den heer Mr. J. F. Baron van Reede van Oudtshoorn, wordt dit verslag voorgedragen door den president der commissie den heer Mr. A. J. van Beeck Calkoen. — De commissie adviseert: om, zonder zich gehouden te achten aan de besluiten van den 12 October 1819, staatsblad no. 50 en den 20 Februarij 1834, no. 102, eeniglijk in het belang der openbare orde en veiligheid dezer stad, en ten einde de mogelijkheid der veroordeeling van alhier bedelend gevonden wordende personen, overeenkomstig art. 274 van het wetboek van strafregt voortdurend te verzekeren, zoolang voor deze gemeente geen bijzonder bedelaars-gesticht zal zijn opgerigt, de kosten van overbrenging naar en van verpleging in de kolonien van weldadigheid der veroordeelde alhier onderstands-domicilie hebbende bedelaars, voor rekening dezer stad te behouden, »doch voor zooveel de veroordeelde landloopers betreft, de restitutie der kosten van transport en verpleging in de bedelaars-kolonien, voor het vervolg te doen ophouden, als welke uit den aard der zaak naar aanleiding van art. 271 van het wetboek van strafregt moeten komen ten laste van het rijk”, — en wijders, om de opzending van vrijwilligers naar de kolonien van weldadigheid voortdurend niet dan in zeer bijzondere gevallen, en wanneer zulks in het belang der openbare orde en veiligheid dezer stad wordt raadzaam geacht, van stadswege te vergunnen.

De heer Mr. J. F. Baron van Reede van Oudtshoorn neemt zitting.

Aan de orde is de instructie voor den Ontvanger.

Dit stuk wordt gedeeltelijk afgehandeld, waarna de zitting wordt gesloten.