De Aeneïs/Boek VIII

Uit Wikisource

Boek VIII, r. 626-730

(626) Hierop had de vuurbeheersende de zaken van de Italiërs en de triomfen van de Romeinen gemaakt, volstrekt niet onervaren in de waarzeggerij en geenszins onwetend van de te komen tijden, hierop het gehele toekomstige geslacht, van de wortel vanaf Ascanius, en oorlogen, achtereenvolgens gestreden. (630) En hij had gemaakt de wolf, het moederdier, dat zich in de groende spelonk van Mars had neergelegd, twee jongens spelen rondom haar uiers en likken de moeder onbevreesd, zij aait hen, de slanke nek gebogen, afwisselend en raakt hun lichamen aan met haar tong. (635) Niet ver hiervandaan voegde hij Rome toe en de zonder scrupules uit de bijeengekomen toeschouwers geroofde Sabijnse maagden, terwijl de grote Circusspelen werden gehouden, en de plotselinge nieuwe oorlog die uitbrak tussen de Romuliden en Tatius de oude voor de strenge Cures. Dan weer, nadat de strijd tusen hen is neergelegd, stonden de koningen (640) gewapend en offerschalen dragend voor het altaar van Jupiter en nadat het varken geslacht was sloten zij vrede. Niet ver dáárvandaan scheurt het snelle uit elkaar gerichte vierspan Mettus uiteen (had jij, Albaan, aan je woorden maar vastgehouden!), en sleepte Tullus het lichaam van de leugenachtige man (645) door het bos, en dropen de doornstruiken van het verspreide bloed. En ook beval Porsenna de verdreven Tarquinius aan te nemn en hij bedrukte de stad met een enorm beleg: maar de Aeneïden stortten zich in het ijzer voor de vrijheid. Daar kun je hem zien, hij lijkt boos en dreigend, (650) omdat Cocles de brug durfde te vernietigen en Cloelia nadat haar boeien waren verbroken de rivier overzwom. Bovenaan stond Manlius voor de tempel op de kust van de Tarpeïsche rots en hij bewaakte het hoge Capitool, en daar stond ruig met rieten dak van Romulus vernieuwd de burcht. (655) En hier vloog een zilveren zwaan door de met goud versierde hal en zong dat de Galliërs op de drempel stonden; de Galliërs waren aangekomen door het struikgewas en namen de burcht in, beschermd door het duister en door het geschenk van een donkere nacht: van goud hun lange haren en hun kleding, (660) hun gestreepte mantels glansden, hun melkwitte halzen omvlochten met goud, ieder zwaaide twee Alpensperen met zijn hand, met lange schilden de lichamen beschermd. Hier had hij uitgehakt de dartelende Salische priesters en de nakte Luperci en de wollen priestermutsen en de heilige schilden, uit de lucht gevallen, (665) kuise moeders brachten de heiligdommen door de stad in zachte koetsen. Niet ver hiervandaan voegde hij ook de woonplaats van de Tartarus toe, de hoge haven van Pluto, en de straffen van de misdadigers, en jou, Catilina, hangend aan een dreigende klif en bevend voor het gezicht van de Furiën, (670) en afgezonderd de vromen, en Cato die hen wetten gaf. Hiertussen ging het gouden beeld van de wijde, gezwollen zee, maar de blauwe kleur schuimde met witte koppen, en rond langs de rand sleepten in lichtend zilver dolfijnen met hun staarten het water en doorkliefden de vloed. (675) In het midden was de koperen vloot, de slag bij Actium, te onderscheiden, en je kon zien dat de hele kaap van Leucatië gloeide, door Mars onderricht en dat de golven schitterden met goud. Hier Caesar Augustus, Italië in de strijd leidend met de senaat en het volk, de penaten en de grote goden, (680) staand op de hoge achtersteven, bij wie de slapen blij twee vlammen spuwden en voor wie op de kruin de ster van zijn vader zich openbaarde. Op het andere deel Agrippa, met gunstige winden en goden in vuur en vlam de troep leidend; voor wie, de slapen van scheepssnebben voorzien, het trotse onderscheidingsteken van de oorlog: de scheepskroon schitterde. (685) Daar Antonius met zijn barbaarse sterkte en bonte legers, overwinnaar van de volkeren van Aurora en de Rode Zee, en met zich voert hij Egypte en Orientaalse mannen en het uiterste Bactrië, en hem volgt (o schande) zijn Egyptische echtgenote. Als één stormden allen aan en de hele zee schuimde, (690) door de riemslag en de drietandige snebben. Ze zochten de open zee: je zou kunnen denken dat de Cycladen losgerukt door de zee zwemmen of dat hoge bergen botsten met bergen, met zulk groot geweld zaten de mannen op de van torens voorziene schepen elkaar op de hielen. Door de hand werden vlammen van hennep rondgestrooid, door vliegende projectielen ijzer, (695) het Neptunische land werd roodgekleurd door nieuw bloed. De koningin in het midden riep met vaderlijke ratel haar troep, nog niet zag zij achter zich de twee slangen bij haar rug. Monsterlijke goden van allerlei soorten en de blaffer Anubis namen de wapens op tegen Neptunus en Venus en tegen Minerva. (700) Midden in de strijd woedde Mars uitgebeeld in het ijzer, en de trieste wraakgodinnen uit de bovenlucht, verblijd ging Discordia met haar gescheurde mantel, welke Bellona volgde met bebloede gesel. De Actische Apollo, dit ziende, spande zijn boog (705) van bovenaf: allen, Aegypte en Indiërs, alle Arabieren, door deze schrik keerden alle Sabaeën hun rug. Er werd gezien dat de koningin zelf haar zeilen aan de geroepen wind gaf en steeds meer liet ze de kabels verslappen. De beheerser van het vuur maakte haar bleek door de naderende dood, temidden van de strijd, (710) meegedragen door de golven en de westnoordwestenwind, tegenover haar de jammerende Nijl met het grote lichaam en zijn golven opengespreid en de overwonnenen roepend in zijn donkerblauwe schoot en zijn schuilplaatsbiedende vloed. Maar Caesar, met driemaal een triomf de Romeinse muren binnengereden, (715) wijdde aan de Italische goden onsterfelijke geschenken, driehonderd grote tempels overal door de stad. Blijdschap en spelen en en geklap gonsde op de wegen; in alle tempels koren van vrouwen, in alle tempels altaren; voor de altaren op de grond lagen geslachte jonge stieren uitgestrekt. (720) Hijzelf, terwijl hij zat op de sneeuwwit blinkende drempel van Phoebus, ontving geschenken van het volk en maakte ze vast aan de hoge posten; in een lange rij trokken de overwonnen volkeren voort, zo verschillend in taal, houdng als in kleding en wapens. Hier maakte Mulciber het Nomadenvolk en Afrikanen met loshangend kleed, (725) daar Lelegers en Cariërs en de pijlendragende Gelonen; de Eufraat stroomde reeds zachter met zijn golven, en aan het einde van de mensen de Morini en de Rijn met twee mondingen, en de onbeteugelde Dahers en de Araxes, verontwaardigd over zijn brug. Deze dingen bewonderde hij op het schild van Vulcanus, het geschenk van zijn moeder, (730) en zonder de zaken te kennen was hij blij met het beeld terwijl hij op zijn schouder de roem en het lot van zijn nageslacht droeg.