Naar inhoud springen

Album der Natuur/1858/Een blik uit zee

Uit Wikisource
Een blik uit zee (1858) door V.G.
'Een blik uit zee,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (zevende jaargang (1858), pp. 191-192. Dit werk is in het publieke domein.
[ 191 ]
 

EEN BLIK UIT ZEE.

 

 

De Prins-Edwards-eilanden, twee in getal, gelegen in den zuidelijken Indischen oceaan, worden nu en dan door schepen op de reis naar Nieuw-Holland of Java in het zigt geloopen. In December 1776 ontdekt door den beroemden Engelschen reiziger kapitein cook, zijn zij gelegen op 47 graden zuiderbreedte en tusschen 37 en 38 graden oosterlengte van Greenwich. Zij zijn onbewoond en worden slechts zelden door Engelsche of Amerikaansche Zuidzeevaarders bezocht, dewijl er geene veilige ankerplaats bekend is.

De volgende mededeeling, ontleend uit de aanteekeningen van een vaderlandschen koopvaardijkapitein, doet zien, hoe grootsch en treffend de indruk is, welken de zeeman nu en dan door de beschouwing der natuurtooneelen in die zuidelijke oorden ontvangt.

»Des morgens ten half 4 uur van den 4den Januarij 1857, kregen wij het grootste der Prins-Edwards-eilanden, genaamd Ile Grande, in het oosten van ons in het gezigt, op een afstand van nagenoeg 7 Duitsche mijlen. Met uitzondering van den zuidwesthoek, was het geheel in een mistigen nevel gehuld en alleen zigtbaar, dewijl achter het eiland de zon opging. Er liep eene regelmatige deining van het zuid-zuidwesten, die ons er eenigszins naar toe zette, zoodat ik Z.O.t.O. liet sturen.

»Naarmate wij het eiland meer naderden, klaarde de lucht die er boven hing op; of liever, dezelve rees wat hooger, en konden wij op de toppen van eenige der zigtbare bergen iets wits bespeuren, hetwelk ik aanvankelijk voor vogeldrek hield, maar dat weldra bleek geheel iets anders te zijn. De donkere lucht, die boven het eiland als vast hing, was een dikke hagelwolk, die zich bijna geheel op de hooge toppen van het eiland ontlastte. Nimmer zag ik iets zoo grootschs en prachtigs als het effect van den, gelijk groote bergstroomen, langs de zijden der rotsen afrollenden hagel, waarop de zon, die toen omstreeks 20 graden hoog boven den horizont stond, hare lichtstralen weerkaatste; en dat alles gekroond door een zwarten diadeem, die het [ 192 ]wit nog schitterender maakte.—Oogenblikken als deze wekken den zeeman op, en verzoenen hem met de ontberingen, aan zijn vak verbonden; want hij alleen kan soms zulk een natuurverschijnsel zien.

Onze passagier aan boord beschrijft den indruk als volgt: "Wij zagen ten half zes uur de bergspitsen des eilands op enkele plaatsen met sneeuw bedekt, die in de oprijzende zon als diamanten flikkerende een onbegrijpelijk schoon schouwspel vormde. Tegen zes uur zagen wij een van hagel zwanger wolkgevaarte op de hoogste toppen en bergruggen aangieren, op dezelve breken en neerstooten—geheel bedekken en—met het zonlicht, de donkere rotstinten en gekleurde bergwanden—de allerprachtigste kleurschakeringen voor onze oogen daarstellen."

"Het scheen ons niet toe, dat er eenige vegetatie aan deze zijde des eilands bestond; ten minste konden wij met het gewapende oog op den korten afstand, waarop wij ons bevonden, geen boom of kruid ontdekken. Een groote ronde heuvel bij den noordwesthoek bleek met roode aarde, en de rotsbrokken der westelijke zijde meest met groen mos bedekt te zijn.

"Ik houd het voor zeker, dat er ankergrond bij het eiland zal gevonden worden. In de omstandigheden evenwel, waarin ik mij bevond, namelijk met eene zuidwestelijke deining, ongelijke koelte en zeer dreigende lucht, mogt ik geen tijd opofferen, maar zorgen mij hoe eer hoe beter van het eiland te verwijderen.

"Toen wij den zuidoosthoek van het eiland ten noorden van ons hadden, kwam de wind plotseling dóór van het O.Z.O. en joeg een lucht of nevel over het eiland gelijk een dik gordijn, dat het schoone natuurtafereel aan onze oogen onttrok.—Toen wij ons digt onder het eiland bevonden, werden wij bezocht door eene soort vogels als onze Hollandsche raven, maar niet zoo zwart. Zij houden zoo wat het midden tusschen deze en duiven, waren in grooten getale en schenen een gevecht aan onzen topvleugel te willen leveren. In de nabijheid des eilands krioelde de zee van eene soort van visch of springende bonite (op Java genaamd Ikan Foenkol)."

V. G.