Naar inhoud springen

De Opmerker/Jaargang 33/Nummer 33/De Nachtwacht

Uit Wikisource
De Nachtwacht
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 13 augustus 1898
Titel De Nachtwacht
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 33, 33, 261
Brontaal Nederlands
Bron tresor.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

DE NACHTWACHT.

      Naar aanleiding van een stuk in het Haagsche Dagblad bevatte het Handelsblad, welks hoofdredacteur naar men weet de geestelijke vader is van de Rembrandt-tentoonstelling, die weldra zal geopend worden, eenige mededeelingen over die expositie.
      Daaruit blijkt, dat 125 werken van Rembrandt bijeen zullen zijn, en dat de Nachtwacht in het Stedelijk Museum bij zijlicht zal tentoon worden gesteld. Wij hebben naar aanleiding van dit bericht bij iemand die goed op de hoogte is, inlichtingen gevraagd, en vernamen, dat de commissie de beschikking over de noordwestelijke zalen van het Museum grootendeels heeft verkregen.
      In de bovenzalen, wier ingang uit de fraaie trapzaal, aan de westzijde zal komen, worden de meeste werken geplaatst. De Nachtwacht en enkele andere doeken komen in de benedenzalen aan de Van-Baerlestraat. Daar die zalen door den bouwmeester niet voor dit doel werden bestemd, zoo zal een der kruiskozijnen tijdelijk weggenomen worden. Door de opening, dus verkregen, kan de Nachtwacht naar binnen worden gebracht. Een raam komt dan ter plaatse van het weggebroken kozijn, om der schilderij het gewenschte licht uit het zuid-westen te kunnen geven.
      Daar er aan deze zijde van het gebouw geen trappen bestaan, zoo zal een trap gemaakt worden in de opening van de lift, die bestemd is om de schilderijen naar de bovenzalen te brengen.
      Het schijnt, dat de overbrenging van de Nachtwacht niet onverdeeld wordt goedgekeurd. De tegenstand gaat voornamelijk uit van hen, die tot het Rijksmuseum in eenigerlei betrekking staan. Want als de proef met het zijlicht mocht slagen, dan is het Rijksmuseum, zooals het thans bestaat, veroordeeld. Veranderingen zouden moeten worden aangebracht, die „de idee”, waarop het gebouw berust, geheel zouden omverwerpen.
      Er wordt nu gesproken van „gevaren” aan de overbrenging der schilderij verbonden; er worden meeningen openbaar gemaakt van mannen, die de tegenwoordige plaatsing verdedigen, kortom men weert zich wat men kan.
      Dwalen is echter menschelijk. Dat de middenpartij van het Rijksmuseum niet deugt, niemand behoeft zich daarvoor te schamen, noch de bouwmeester, noch de leden der vroegere commissie van advies. Wij hopen altijd nog dat het den heer Cuypers, wiens vindingrijkheid bekend is, gegeven moge zijn, die middenpartij zoodanig te verbouwen, dat er geen reden tot klagen meer is. Dan kan hij zijn meesterwerk nalaten als een schepping, die, voor zooverre dit hier op aarde bestaanbaar is, der volmaking nabijkomt.
      Wordt echter nog langer gedraald, dan blijft het gebouw aan een critiek onderhevig, die zijn verdiensten tot in lengte van dagen zal verduisteren.