Naar inhoud springen

De Stijl/Jaargang 2/Nummer 11/Aanteekeningen bij de bijlagen

Uit Wikisource
Aanteekeningen bij de Bijlagen
Auteur(s) Th. v. D.
Datum September 1919
Titel ‘Aanteekeningen bij de Bijlagen. XXI. „Vollersroda III” (1916). Kompositie van Lyonel Feininger (Weimar). XXII. Aanteekeningen bij een leunstoel van Rietveld’
Tijdschrift De Stijl
Jg, nr, pg 2, 11, z.p.
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Bron Digital Dada Library
Auteursrecht Publiek domein
 
[Lyonel Feininger. Vollersroda III. 1916.
Olieverf op doek (?).
Zie Digital Dada Library.]
 
BIJLAGE XXI VAN: „DE STIJL” 2E JAAR-
GANG No. 11 „VOLLERSRODA III (1916)”

KOMPOSITIE VAN LYONEL FEININGER.

(SPECIAAL VOOR DE STIJL).
 
 
BIJLAGE XXII VAN „DE STIJL” 2E JAAR-
GANG No. 11. LEUNSTOEL VAN
RIETVELD

AANTEEKENINGEN BIJ DE BIJLAGEN.

XXI. „VOLLERSRODA III” (1916). KOMPOSITION VAN LYONEL FEININGER (WEIMAR).

                                                      

„Meine bisherigen Gemälde sehe ich als Werke einer abgeschlossenen Periode an; in den letzten Jahren beschäftigen mich neue Probleme; ich könnte nicht behaupten dass ich sie vorläufig gelöst hätte.” (L. F.)
(Uit een brief van 20 juli 1919).

Met het werk van Franz Marc, dat over het expressionisme heen, aan het kubisme nog niet toekwam, behoort het werk van Lyonel Feininger, dat over het plastische kubisme heen, aan zuivere verhoudingsbeelding nog niet toe is, wel tot de belangrijkste kunstuiting van het moderne Duitschland. Het hier daarvan gereproduceerde werk bezit in zijn strakheid van conceptie, zijn vlakheid, zijn tot-bepaaldheid-stellen der vlakken, zijn assymetrisch evenwicht en compositorisch overleg, raskenmerken van geëvolueerde, moderne kunstuitdrukking.
Met deze onmiskenbare beeldingseigenschappen bevindt deze kunstuiting zich in gelukkige tegenspraak met het — ook ten onzent epidemisch woedende — barok-expressionisme, dat door zijn impulsief karakter geen mogelijkheden inhoudt voor cultuur op een hooger plan dan de psycho-tragische van het verleden.
Slechts zeer weinig werk kwam hier, in gansch nieuwe conceptie, vrij van.
Ook Feininger’s werk toont hiermede nog verwantschap in de tegenstellingen van licht en donker op de wijze der natuur (Dominanten. Zie op de reproductie b.v. de uiterste rechtsche partij in de perspectievische plastiekwerking, welke door de min of meer impressionistisch aangeduide figuurtjes op het grondplan versterkt wordt) en in de onevenredigheid der deelen.
Ofschoon de horizontale en verticale stand als hoofdstand behouden werden en rust geven aan de compositie als geheel, komen de diagonale vlakken in onharmonisch conflict met de rechthoekige vlakken. Dat de kunstenaar zich van leemten in zijn arbeid bewust is, bewijzen genoegzaam de sympathieke regelen, die ik als motto boven deze aanteekening plaatste.

Eenmaal harmonische verhouding als het grondbeginsel van stijl erkend hebbende, zal zijn werk, waarin nu reeds het symbool, de uiterlijke verschijning en het anecdotische overwonnen zijn, zich als zuivere verhoudingskompositie zonder meer, als beelding, waarin het meest innerlijke geheel op de wijze der kunst verschijnt, ontwikkelen.


XXII. AANTEEKENINGEN BIJ EEN LEUNSTOEL VAN RIETVELD.

Op de vraag, welke plaats de beeldhouwkunst in het nieuwe intérieur zal innemen, geeft dit meubel, door zijn nieuwen vorm, een antwoord:
Onze stoelen, tafels, kasten en andere gebruiksvoorwerpen dat zijn de (abstract-reëele) beelden in ons toekomstige intérieur.
Wat zijn bouw betreft schreef de heer Rietveld ons het volgende:
„Bij deze stoelen is getracht, elk onderdeel enkelvoudig te doen zijn en wel in den meest oorspronkelijken vormn naar den aard van gebruik en materiaal, den vorm, die het meest ontvankelijk is om door verhouding in harmonie te komen met het overige.
De constructie werkt mee om de onderdeelen onverminkt onderling te verbinden, zóó dat het eene het andere zoo min mogelijk overheerschend bedekt of aan zich ondergeschikt maakt, opdat het geheel vooral vrij en helder in de ruimte staat en de vorm het wint van het materiaal. Deze houtverbinding maakt het mogelijk een grooten stoel als deze te construeeren met regels van 25 × 25 c.m.

Th. v. D.

Deze Aanteekeningen behooren bij „De Stijl” No. 11, 2e Jaargang.