Naar inhoud springen

De hut van Oom Tom/Hoofdstuk 18

Uit Wikisource


PD-icoontje   Publiek Domein
Deze bron (De hut van Oom Tom/Hoofdstuk 18) is (gedeeltelijk) afkomstig van Project Gutenberg.

Bronnen afkomstig van Project Gutenberg zijn in het publiek domein.

Dit is een verkorte uitgave van het beroemde boek van Harriet Beecher Stowe. De bewerker is niet bekend.

Inleiding

Oom Tom en kleine Harry worden verkocht - Eliza loopt weg met kleine Harry - De volgende morgen - De achtervolging - Eliza vindt een schuilplaats - Oom Tom neemt afscheid - Jongeheer George en Oom Tom - Eva - Eliza bij de Quakers - Oom Toms nieuwe huis - De brief van Oom Tom - Tante Chloe gaat naar Louisville - George vecht voor zijn vrijheid - Tante Dinah - Topsy - Eva en Topsy - Eva's laatste afscheid - Oom Toms nieuwe meester - Vrijheid voor George en Eliza - Vrijheid voor Oom Tom - Terug in Kentucky


HOOFDSTUK 18

Oom Toms nieuwe meester

Er was veel verdriet in huis geweest toen Eva gestorven was. Nu was er niet alleen verdriet, maar ook duisternis en angst.

De vriendelijke meester was dood en de arme slaven vroegen zich wanhopig af wat er met hen zou gebeuren.

Hun twijfel duurde niet lang. Op een dag maakte Mevrouw St. Clare bekend dat ze allemaal verkocht zouden worden. Ze zou teruggaan naar het huis van haar vader en had dus geen slaven meer nodig.

Arme Oom Tom! Het nieuws was een vreselijke klap voor hem. Een paar dagen had hij geleefd in de verwachting dat hij spoedig weer naar huis zou gaan. Na al die jaren dacht hij dat hij zijn vrouw en zijn kleine kinderen weer zou zien. Nu was hij in een klap zijn vriendelijke meester kwijt geraakt en bovendien zijn hoop op vrijheid.

In plaats van naar huis te gaan, kwam hij misschien wel verder van degenen die hij liefhad. Hij kon het niet verdragen. Hij probeerde te zeggen: "Uw wil geschiede", maar zijn woorden werden door bittere tranen verstikt.

Er was maar een hoop. Hij kon Miss Ophelia vragen om voor hem te spreken met Mevrouw St. Clare.

"Meester St. Clare heeft me mijn vrijheid beloofd, Miss Phelia," zei hij. "Hij zei me dat hij al met de voorbereidingen bezig was. Nu kunt u misschien praten met Mevrouw St. Clare, ze zal de procedure wel willen voortzetten. Ze weet dat Meester St. Clare het zo wilde."

"Ik zal een goed woordje voor je doen, Tom, en ik doe mijn best," zei Miss Ophelia. "Ik heb niet veel hoop, maar ik zal het proberen."

Dus vroeg Miss Ophelia aan Mevrouw St. Clare om Tom vrij te maken.

"Daar is geen sprake van," antwoordde ze. "Tom is een waardevolle slaaf, meer dan de andere. Hij zal veel geld opbrengen en dat heb ik nodig. Trouwens, wat moet hij met vrijheid? Hij is er veel beter aan toe als hij een slaaf is."

"Hij wil het heel graag," antwoordde Miss Ophelia. "En zijn meester heeft het hem beloofd."

"Ja, hij zal het wel willen," antwoordde Mevrouw St. Clare. "Dat willen ze allemaal. Het is een stelletje ontevreden negers en ze willen allemaal wat ze niet hebben."

"Maar Tom is goed een zachtaardig, en hij werkt uitstekend. Als je hem verkoopt zou hij een slechte meester kunnen krijgen. Dat verdient hij niet."

"O, daar ben ik niet bang voor. De meeste eigenaars van slaven zijn goed, wat er ook over gezegd wordt," antwoordde Mevrouw St. Clare.

"Nou," zei Miss Ophelia ten slotte, "Ik weet dat het een van de laatste wensen van je man was dat Tom vrij zou worden. Dat heeft hij ook aan de lieve, kleine Eva beloofd. Daarom vind ik dat je het moet doen."

Mevrouw St. Clare begon te huilen en zei dat iedereen onvriendelijk voor haar was. Miss Ophelia zag dat het geen zin had nog meer te zeggen. Ze kon nog een ding proberen. Ze schreef aan Mevrouw Shelby om te vertellen dat de arme Oom Tom weer verkocht zou worden. Ze vroeg haar om zo snel mogelijk geld te sturen zodat hij teruggekocht kon worden.

De volgende dag werden Oom Tom en de andere slaven van Meneer St. Clare voor verkoop naar de markt gestuurd.

Terwijl Oom Tom op de markt stond, wachtend op iemand die hem zou kopen, keek hij verlangend in het rond. Tussen de gezichten probeerde hij iemand te vinden die er vriendelijk uitzag, zoals Meneer St. Clare. Maar hij zag er geen.

Een korte, dikke man met een grof, lelijk gezicht kwam bij Tom. Hij bekeek hem aan alle kanten, trok zijn mond open en keek naar zijn tanden, kneep in zijn armen, liet hem lopen en springen. Hij behandelde hem zoals een boer die een paard of een koe wil kopen.

Tom zag aan de man en aan de manier waarop hij praatte, dat dit een slechte, wrede man was. Hij bad dat deze man niet zijn nieuwe meester zou worden. Maar de man kocht hem. Hij heette Simon Legree. Hij kocht Oom Tom, een paar andere mannen en twee vrouwen. Een van de slavinnen was een leuk, jong meisje dat altijd bij haar moeder was geweest en die nu erg bang was voor haar nieuwe meester. De andere was een oude vrouw. De vrouw en het meisje werden aan elkaar geketend. De mannen, en Oom Tom ook, kregen zware kettingen aan handen en voeten. Toen dreef Legree ze allemaal naar een boot die over de rivier naar zijn plantage zou varen.

Het was een droevige reis. Er was deze keer geen lieve Eva, geen goedhartige Meneer St. Clare, niets om de arme slaven op te vrolijken.

Legree begon met Tom alle kleren af te pakken die Meneer St. Clare hem had gegeven. Hij liet hem oude vodden aantrekken en verkocht de goede kleren aan andere opvarenden.

Legree maakte zijn slaven ongelukkig, zo veel als hij maar kon. Toen ging hij naar ze toe en zei: "Kom nou, ik wil niet jullie zo zuur kijken. Wees een beetje vrolijk, nu, of..." Hij klapte met zijn zweep, zodat ze rilden.

Eindelijk kwam de bootreis ten einde. Legree en zijn slaven gingen van boord. Zijn huis was nog een heel eind verderop. De mannen moesten lopen terwijl Legree en de twee vrouwen in een wagen zaten.

Mijl na mijl zwoegden ze voort, over een ruwe weg door een woest en saai land, tot ze, hongerig, dorstig en vermoeid, bij een boerderij kwamen, of een plantage zoals dat werd genoemd.

Legree was niet zo'n keurige heer als Meneer Shelby of Meneer St. Clare. Hij was een erg woeste boer. Op zijn boerderij werd katoen verbouwd. Het katoen moest geplukt worden en in pakken gebundeld. Daarna werd het verkocht aan mensen die er stoffen van maakten om kleren van te naaien. Het plukken van katoen is erg zwaar werk.

Het huis waarin Legree woonde, was ooit een mooi huis geweest, waar een rijke heer met zijn familie woonden. Nu was het oud, verwaarloosd en bijna een ruïne.

Het huis was al niet zo mooi, maar de hutten waarin de slaven woonden waren nog erger. Ze waren van ruw hout gebouwd. De wind en de regen kwamen door de kieren tussen de planken. Er waren geen ramen. Op de grond was alleen de ruwe aarde. Er waren geen meubels, alleen stro om op te slapen.

Oom Tom was nog nooit zo ongelukkig geweest. Hij had gehoopt op een klein kamertje dat hij zelf schoon kon houden. Maar dit kamertje was niet eens voor hem alleen. Hij moest het delen met vijf of zes andere slaven.

Nu begon de droevigste tijd in het leven van Oom Tom. Elke morgen, heel vroeg, werden de slaven als vee naar het veld gejaagd. De hele dag moesten ze hard werken. Ze werkten in de brandende zon. Legree had twee opzichters, Quimbo en Sambo, die ook slaven waren. Ze liepen er de hele tijd bij met zwepen in hun handen. 's Avonds joegen ze de vermoeide slaven weer terug naar hun akelige hutjes.

Maar voordat ze konden gaan slapen, moesten ze nog graan malen en brood bakken om te eten. Toen ze uiteindelijk sliepen, lagen ze op bossen vuil stro in plaats van op een comfortabel bed.

Elke dag ging op dezelfde manier voorbij. Op een dag zag Oom Tom een vrouw naast zich lopen die hij nog niet eerder had gezien. Ze was groot en mager, ze had een mooi gezicht en ze zag eruit als een deftige dame. Tom wist niet wie ze was of waar ze vandaan kwam. Maar hij had altijd tussen rijke dames en heren geleefd en hij wist meteen dat deze vrouw niet zomaar een gewone vrouw was.

Tom was al gauw hard aan het werk. Maar de vreemde vrouw was in de buurt en hij kon goed naar haar kijken.

Ze plukte de katoen heel snel, maar met een minachtende houding alsof ze een vreselijke hekel had aan het werk.

De oude vrouw die tegelijk met Tom was gekocht was ook in de buurt. Tom zag dat ze er ziek uitzag. Soms bad ze hardop en dan beefde ze alsof ze kon vallen. Toen Tom bij haar in de buurt kwam, pakte hij een paar handen vol katoen uit zijn eigen mand en gooide die in de hare.

"Niet doen, niet doen," zei de vrouw. "Daar krijg je last mee."

Elke avond werd de geplukte katoen namelijk gewogen. Elke slaaf die niet genoeg had, werd vreselijk geslagen.

Na een paar minuten deed Tom weer een paar handen vol katoen in de mand van de oude vrouw.

"O, dat moet je niet doen. Je weet niet wat ze met je gaan doen," zei de arme oude vrouw.

"Ik kan er beter tegen dan jij," zei Tom.

De grote vrouw hoorde het. Ze nam een flinke hoeveelheid katoen en gaf die aan Tom. "Je weet niets van deze plaats," zei ze, "anders zou je dat niet gedaan hebben. Als je hier een beetje langer bent, zul je de anderen niet zo gauw helpen. Je hebt al je tijd nodig om voor jezelf te zorgen."

Terwijl de dag vorderde, hielpen beiden de oude vrouw. Uiteindelijk was haar mand vol en ze dachten dat zij in elk geval veilig was.

Maar de opzichter Sambo had gezien wat er gebeurd was. Hij vertelde het aan Legree, en die hield niet van slaven die vriendelijk voor elkaar waren. Hij was een erg wrede man.

Je zou misschien denken dat Sambo en Quimbo, die zelf slaven waren, vriendelijk zouden zijn voor de andere slaven. Maar zo was het niet. Ze waren slechteriken. Legree had hen uitgekozen om toezicht te houden omdat ze wreed en slecht waren. Hij had Oom Tom gekocht omdat hij groot en sterk was en hij dacht dat Tom ook een goede opzichter zou zijn. Toen hij merkte dat Tom vriendelijk en zachtaardig was, was Legree erg boos.

Die avond was de mand van de arme, oude vrouw voller dan de andere manden, maar Legree zei dat er niet genoeg was. Hij zei dat Tom haar voor haar luiheid moest slaan.

"Ik moet Meester om excuus vragen," zei Tom. "Ik hoop niet dat Meester dit van mij zal verlangen. Dit is niet wat ik gewend ben, ik heb nooit zoiets gedaan en ik zal het niet doen."

"Wat?" zei Legree. Hij pakte een zweep en sloeg Tom er meerdere keren mee. "Wou jij beweren dat jij dit niet kunt?"

"Ja Meester," zei Tom. "Ik ben bereid dag en nacht te werken. Ik zal werken zolang ik leef en kan ademhalen. Maar wat u nu van me vraagt, is niet goed. Ik zal het niet doen, nooit."

Tom had een rustige, zachte stem en sprak heel beleefd. Legree concludeerde daaruit dat Tom niet erg moedig was. Hij werd zo boos dat hij nauwelijks uit zijn woorden kon komen. "Durf jij mij te zeggen dat mijn bevelen niet goed zijn?" brulde hij ten slotte, terwijl hij paars van woede werd.

"Ja, Meester," antwoordde Tom. "Deze arme vrouw is ziek en zwak. Het zou wreed zijn om haar te slaan. Dat zal ik dus nooit doen. Meester, als hij mij wilt doden, doe dat dan maar. Maar ik zal niet mijn hand opheffen tegen iemand hier. Nooit. Ik zal eerder sterven."

"Hoe durf je!" brulde Legree. "Beweer jij een brave kerel te zijn? Heb jij nooit in je bijbel gelezen dat knechten hun meesters onderdanig moeten zijn? En ben ik niet je meester? Ben jij niet van mij, met lichaam en ziel?"

"Nee, nee, nee, mijn ziel is niet van u" zei Tom, terwijl hij Legree rustig, bijna blij aankeek. "U hebt mijn ziel niet gekocht en die kunt u niet kopen. Die is gekocht door Degene die daartoe in staat is. U kunt mij geen schade berokkenen."

"Kan ik dat niet?" loeide Legree. "Dat zullen we dan eens zie. Hier, Sambo! Quimbo! Geef die vent ervan langs dat hij het niet in een maand zal vergeten!"

De arme, oude vrouw schreeuwde. Sambo en Quimbo sleepten Tom weg.

's Avonds lag Tom alleen in een oude schuur, kreunend van de pijn.

De deur ging open en er kwam iemand binnen.

"Wie is daar?" zei Oom Tom. "O, bij de genade van God, geef me wat water."

Het was de vreemde vrouw die Tom in het veld had gezien. Ze gaf hem te drinken en zorgde ervoor dat hij comfortabel kon liggen.

"Dank u, Miss," zei Tom.

"Je moet niet Miss zeggen. Ik ben ook maar een ellendige slavin," zei ze bitter. "Jij bent een dappere kerel," zei ze even later. "Maar je hebt er niets aan. Legree is sterker. Je moet het opgeven."

"O Heer, o Heer!" kreunde Tom, "hoe kan ik het opgeven?"

De vrouw zat een lange tijd naast Tom. Ze vertelde over haar eigen leven en hoe ellendig ze nu was. Ze vertelde over Legrees wreedheden en hoe ze hem haatte.

"Ik heet Cassy. Mijn vader was een heer, maar mijn moeder een slavin. Ik heb een goede jeugd gehad en een goede opleiding ontvangen, net als een blank kind van rijke ouders. Maar mijn vader is plotseling gestorven en omdat ik officieel een slavin was, werd ik, met de rest van zijn bezittingen, verkocht. En nu is die ellendeling mijn meester."

Cassy ging verder. "Hij is dan wel mijn meester, maar hij is ook bang voor me. Ik ben een fatsoenlijke vrouw, ik ben naar school geweest en ik heb heel erg veel geleerd. Simon weet dat ik beter ben dan hij. Hij heeft me nooit eerder in het veld laten werken."

Tom vergat haast zijn eigen pijn toen hij probeerde haar te troosten. Toen ze eindelijk wegging, was zijn hart warm en dankbaar. Zelfs op deze ellendige plek had God hem niet vergeten, hij had nog mensen die goed voor hem waren.

Cassy was altijd vriendelijk en zorgzaam voor Tom. Legree sloeg Tom nooit als Cassy in de buurt was. Ze was ook lief voor Emmeline, het aardige meisje dat Legree tegelijk met Tom had gekocht. Emmeline en Cassy woonden in het grote huis, niet in de hutjes bij de andere slaven.

Op een nacht werd Tom wakker. Cassy stond naast hem.

"Kom, Tom," fluisterde ze. "Kom, Legree is stomdronken en hij slaapt. Hij wordt niet wakker. Dit is het moment om hem dood te slaan. Dan zijn we allemaal vrij."

"Nee!" zei Tom. "Nee! Als je slechte dingen doet, komt daar nooit iets goeds van. Dit kan ik niet doen."

"Dan doe ik het zelf," zei Cassy, en ze draaide zich om.

Maar Oom Tom hield haar tegen. Hij wilde haar niet laten gaan als ze niet beloofde dat ze Legree niet zou doden. "Het is heel erg slecht om iemand te doden, Cassy," zei hij. "Al is Meester Legree slecht voor ons, dan moeten wij nog niet slecht zijn."

Uiteindelijk beloofde Cassy dat ze Legree niet zou doden.

"Probeer gewoon maar weg weg te lopen, als dat lukt. Ik zou dat jou en Emmeline adviseren," zei Oom Tom "maar dat mag alleen als je het kunt doen zonder iemand te doden. Anders niet."

"Kom je dan met ons mee, Tom?"

"Nee," zei hij en hij schudde zijn hoofd. "Maar voor jou is het anders. Je kunt beter gaan als dat kan."

"Ik zal het proberen, Tom."

"Amen," zei hij. "De Heer zal je helpen."

Er was nog nooit een slaaf van Legrees plantage ontsnapt. Er waren er een paar die het geprobeerd hadden, maar die waren altijd weer gepakt, en ze werden er vreselijk voor gestraft.

Maar Cassy was erg slim. Ze maakte een erg nauwkeurig plan, waardoor zij en Emmeline op een veilige plaats konden wegkruipen, waar Legree ze niet kon vinden.

Toen hij merkte dat ze ontsnapt waren, was hij razend van woede, maar hij wist zeker dat hij ze wel zou vinden in de moerassen rondom het huis.

Snel riep hij een aantal mannen en wilde honden bij elkaar om de achtervolging in te zetten. Het ging er heel wat wilder aan toen dan toen Eliza achtervolgd werd. Alle mannen droegen brandende fakkels. De lucht was vol van geroep en gegil en het wilde blaffen van de honden.

Maar Cassy had het slim aangelegd. Emmeline en Cassy konden veilig wegkomen. De mannen zochten vergeefs en gaven het uiteindelijk op.

Legree was boos geweest toen de achtervolging begon. Maar nu was hij razend.

Hij wist zeker dat Oom Tom wist waar de twee vrouwen waren en besloot het hem te laten zeggen. "Quimbo," zei hij, "Ga die vervloekte Tom eens halen. Hij heeft de vrouwen ertoe aangezet. Hij zal me vertellen waar ze zijn."

Quimbo ging vrolijk naar Tom op zoek. Zo'n klusje vond hij leuk.

Tom stond op toen Quimbo hem riep. Hij begreep dat Legree niet veel goeds van plan was. "Ik leg mijn geest in Uw handen!" zei hij. "U zult mij verlossen, o Heer, God van waarheid!"

"Ja, ja," zei de reusachtige neger, terwijl hij Tom meetrok. "Je zult ervan lusten. Meester is razend. Wacht maar af hoe het met je afloopt als je slaven helpt weglopen! "

Geen van die dreigende woorden bereikte zijn oor, hij hoorde een andere stem: "Vrees niet voor degenen die het lichaam doden. Daarna zijn ze machteloos."

Legree had het gedeeltelijk goed gezien: Tom wist wel iets over de plaats waar de vrouwen verborgen waren. Maar hij vergiste zich toen hij dacht dat Tom het hem vertellen zou.

"Weet je dat ik besloten heb je te doden?" zei hij tegen Tom.

"Dat lijkt me heel waarschijnlijk, Meester," zei Tom rustig.

"Inderdaad," zei Legree, "tenzij je me nu vertelt waar die twee weggelopen vrouwen zijn."

Tom zei niets.

"Hoor je me niet?" brulde Legree. "Vertel op!"

"Ik heb niets te zeggen, Meester," zei Tom langzaam en ferm.

"Wou je zeggen dat je het niet weet?"

Tom zweeg weer.

"Vertel op!" loeide Legree. "Weet je wat?"

"Ik weet wel iets, Meester. Maar ik kan niets zeggen."

Legree haalde diep adem. "Luister eens, Tom, jij hebt het altijd tegen mij uitgehouden, maar nu zal ik je klein krijgen of vermoorden."

Tom zag naar zijn meester op en antwoordde: "Meester, als u ziek was, zou ik alles geven om u te helpen, zoals de Heer zijn bloed voor mij heeft gegeven. U kunt mij doden, mijn leed zal spoedig voorbij zijn, maar als u zich niet bekeert, bent u voor altijd verdoemd!"

Het was een ogenblik stil, zo stil dat je de oude klok aan de muur kon horen tikken.

Toen gaf Legree, razend van woede, Oom Tom zo'n vreselijke slag dat hij bewusteloos op de grond viel.

Maar Sambo en Quimbo hadden de woorden van Tom ook gehoord. Toen Legree zich verwijderd had, droegen zij hem weg en trachten ze hem weer tot leven te brengen.

"De jongen wordt schandalig behandeld en wij werkten eraan mee," zei Sambo. "Ik hoop dat meester het zal te verantwoorden hebben en wij niet."

Zij legden hem op een ruw bed van afgekeurd katoen. Een van hen ging naar het huis en vroeg Legree om wat brandewijn. Hij was moe en had er behoefte aan, zei hij. Hij bracht de brandewijn mee en goot die Tom in de keel.

"O, Tom," zei Quimbo. "Wij zijn heel slecht en goddeloos geweest, zoals wij je behandeld hebben."

"Ik vergeef het jullie met heel mijn hart," zei Tom flauw.

"O Tom, zeg ons, wie is die Jezus toch?" zei Sambo. "Jezus, waarvan je zegt dat hij de hele nacht bij je is gebleven? Wie is hij?"

Tom gaf een kort maar krachtig getuigenis van zijn wonderbaren Helper, van Zijn leven en Zijn dood.

Zij schreiden, die twee barbaarse negers.

"Waarom heb ik dat nooit vroeger gehoord!" zei Sambo. "Maar ik geloof het! Ik kan het niet laten! Heer Jezus, wees ons genadig!"

"Arme schepselen!" zei Tom. "Ik zou bereid zijn om nog meer slaag te ontvangen, als dat zou helpen om jullie tot Christus te brengen. O Heer, ik bid U, geef mij nog twee zielen!"

Dat gebed werd verhoord.