Naar inhoud springen

Max Havelaar/Manuscriptindeling/Deel 1

Uit Wikisource
Motto Max Havelaar (1860) door Multatuli

Deel 1

Deel 2
Tekst naar de vyfde druk (1881), hoofdstukindeling naar het manuscript.

(1)

[ 1 ]Ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht, N° 37. Het is myn gewoonte niet, romans te schryven, of zulke dingen, en het heeft dan ook lang geduurd, voor ik er toe overging een paar riem papier extra te bestellen, en het werk aantevangen, dat gy, lieve lezer, zoo-even in de hand hebt genomen, en dat ge lezen moet als ge makelaar in koffi zyt, of als ge wat anders zyt. Niet alleen dat ik nooit iets schreef wat naar een roman geleek, maar ik houd er zelfs niet van, iets dergelyks te lezen, omdat ik een man van zaken ben. Sedert jaren vraag ik my af, waartoe zulke dingen dienen, en ik sta verbaasd over de onbeschaamdheid, waarmede een dichter of romanverteller u iets op de mouw durft spelden, dat nooit gebeurd is, en meestal niet gebeuren kan. Als ik in myn vak — ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht N° 37 — aan een principaal — een principaal is iemand die koffi verkoopt — een opgave deed, waarin maar een klein gedeelte der onwaarheden voorkwam, die in gedichten en romans de hoofdzaak uitmaken, zou hy terstond Busselinck & Waterman nemen. Dat zyn ook makelaars in koffi, doch hun adres behoeft ge niet te [ 2 ]weten. Ik pas er dus wel op, dat ik geen romans schryf, of andere valsche opgaven doe. Ik heb dan ook altyd opgemerkt dat menschen die zich met zoo-iets inlaten, gewoonlyk slecht wegkomen. Ik ben drie en veertig jaren oud, bezoek sedert twintig jaren de beurs, en kan dus voor den dag treden, als men iemand roept die ondervinding heeft. Ik heb al wat huizen zien vallen! En gewoonlyk, wanneer ik de oorzaken naging, kwam het me voor, dat die moesten gezocht worden in de verkeerde richting die aan de meesten gegeven was in hun jeugd.


Ik zeg: waarheid en gezond verstand, en hier blyf ik by. Voor de Schrift maak ik natuurlyk een uitzondering. De fout begint al van Van Alphen af, en wel terstond by den eersten regel over die «lieve wichtjes.» Wat drommel kon dien ouden heer bewegen, zich uittegeven voor een aanbidder van myn zusje Truitje die zeere oogen had, of van myn broêr Gerrit die altyd met zyn neus speelde? En toch, hy zegt: «dat hy die versjes zong, door liefde gedrongen.» Ik dacht dikwyls als kind: «man, ik wilde u graag eens ontmoeten, en als ge my de marmerknikkers weigerde, die ik u vragen zou, of myn naam voluit in banket — ik heet Batavus — dan houd ik u voor een leugenaar. Maar ik heb Van Alphen nooit gezien. Hy was al dood, geloof ik, toen hy ons vertelde dat myn vader myn beste vrind was — ik hield meer van Pauweltje Winser, die naast ons woonde in de Batavierstraat — en dat myn kleine hond zoo dankbaar was. We hielden geen honden, omdat ze zoo onzindelyk zyn.


Alles leugens! Zoo gaat dan de opvoeding voort. Het nieuwe zusjen is van de groenvrouw gekomen in een groote kool. Alle Hollanders zyn dapper en edelmoedig. De Romeinen waren bly dat de Batavieren hen lieten leven. De Bey van Tunis kreeg een kolyk als hy het wapperen hoorde van de nederlandsche vlag. De hertog van Alva was een ondier. De eb, in 1672 geloof ik, duurde wat langer dan gewoonlyk, expres om Nederland te beschermen. Leugens! Nederland [ 3 ]is Nederland gebleven. omdat onze oude luî goed op hun zaken pasten, en omdat ze het ware geloof hadden. Dàt is de zaak!


En dan komen later weer andere leugens. Een meisjen is een engel. Wie dit het eerst ontdekte, heeft nooit zusters gehad. Liefde is een zaligheid. Men vlucht met het een of ander voorwerp naar het einde der aarde. De aarde heeft geen einden, en die liefde is ook gekheid. Niemand kan zeggen dat ik niet goed leef met myn vrouw — zy is een dochter van Last & C°, makelaars in koffi — niemand kan iets op ons huwelyk aanmerken. Ik ben lid van Artis, zy heeft een sjaallong van twee-en-negentig gulden, en van zulk een malle liefde die volstrekt aan het einde der aarde wil wonen, is toch tusschen ons nooit spraak geweest. Toen we getrouwd zyn, hebben wy een toertje naar den Haag gemaakt — ze heeft daar flanel gekocht, waarvan ik nog borstrokken draag — en verder heeft ons de liefde nooit de wereld ingejaagd. Dus: alles gekheid en leugens!


En zou myn huwelyk nu minder gelukkig wezen, dan van de menschen die zich uit liefde de tering op den hals haalden, of de haren uit het hoofd? Of denkt ge dat myn huishouden iets minder wel geregeld is, dan het wezen zou als ik voor zeventien jaar myn meisjen in verzen gezegd had dat ik haar trouwen wilde? Gekheid! Ik had dit toch even goed kunnen doen als ieder ander, want verzenmaken is een ambacht, zeker minder moeielyk dan ivoordraaien. Hoe zouden anders de ulevellen met deviezen zoo goedkoop wezen? — Frits zegt: «Uhlefeldjes» ik weet niet, waarom? — En vraag eens naar den prys van een stel billardballen!


Ik heb niets tegen verzen op-zichzelf. Wil men de woorden in gelid ’t zetten, goed! Maar zeg niets wat niet waar is. «De lucht is guur, en ’t is vier uur.» Dit laat ik gelden, als het werkelijk guur en vier uur is. Maar als ’t kwartier voor drieën is, kan ik, die myn woorden niet in ’t gelid zet, zeggen: «de [ 4 ]lucht is guur, en ’t is kwartier voor drieën.» De verzenmaker is door de guurheid van den eersten regel aan een vol uur gebonden. Het moet voor hem juist een, twee uur, enz. wezen, of de lucht mag niet guur zyn. Zeven en negen is verboden door de maat. Daar gaat hy dan aan ’t knoeien! Of het weêr moet veranderd, òf de tyd. Eén van beiden is dan gelogen.


En niet alleen die verzen lokken de jeugd tot onwaarheid. Ga eens in den schouwburg, en luister dáár wat er voor leugens aan den man worden gebracht. De held van ’t stuk wordt uit het water gehaald door iemand die op ’t punt staat bankroet te maken. Dan geeft hy hem zyn halve vermogen. Dat kan niet waar zyn. Toen onlangs op de Prinsengracht myn hoed te-water woei — Frits zegt: waaide — heb ik den man die hem my terugbracht, een dubbeltje gegeven, en hy was tevreden. Ik weet wel dat ik iets meer had moeten geven als hy myzelf er uit gehaald had, maar zeker myn halve vermogen niet. ’t Is immers duidelyk dat men op die wys maar tweemaal in ’t water hoeft te vallen om doodarm te wezen. Wat het ergste is by zulke vertooningen op het tooneel, het publiek gewent zich zóó aan al die onwaarheden, dat het ze mooi vindt en toejuicht. Ik had weleens lust zoo’n heel parterre in ’t water te gooien, om te zien wie dat toejuichen gemeend had. Ik, die van waarheid houd, waarschuw ieder dat ik voor ’t opvisschen van myn persoon geen zoo hoog bergloon betalen wil. Wie met minder niet tevreden is, mag me laten liggen. Alleen Zondags zou ik iets meer geven, omdat ik dan myn kantilje ketting draag, en een anderen rok.


Ja, dat tooneel bederft velen, meer nog dan de romans. Het is zoo aanschouwelyk! Met wat klatergoud en wat kant van uitgeslagen papier, ziet er dat alles zoo aanlokkelyk uit. Voor kinderen, meen ik, en voor menschen die niet in zaken zyn. Zelfs als die tooneelmenschen armoede willen voorstellen, is hun voorstelling altyd leugenachtig. Een meisje wier vader bankroet maakte, werkt om de familie te onderhouden. Heel [ 5 ]goed. Daar zit ze dan te naaien, te breien of te borduren. Maar tel nu eens de steken die ze doet gedurende het heele bedryf. Ze praat, ze zucht, ze loopt naar ’t venster, maar werken doet ze niet. De familie die van dezen arbeid leven kan, heeft weinig noodig. Zoo’n meisjen is natuurlyk de heldin. Ze heeft eenige verleiders de trappen afgeworpen, ze roept gedurig: «o myne moeder, o, myne moeder!» en stelt dus de deugd voor. Wat is dat voor een deugd, die een vol jaar noodig heeft voor een paar wollen kousen? Geeft dit alles niet valsche denkbeelden van deugd, en «werken voor den kost?» Alles gekheid en leugens!


Dan komt haar eerste minnaar — die vroeger klerk was aan ’t kopieboek, maar nu schatryk — op-eens terug, en trouwt haar. Ook weer leugens. Wie geld heeft, trouwt geen meisjen uit een gefailleerd huis. En als ge meent, dat dit op het tooneel er dóór kan als uitzondering, blyft toch myn aanmerking bestaan, dat men den zin voor waarheid bederft by het volk, dat de uitzondering als regel aanneemt, en dat men de publieke zedelykheid ondermynt, door het te gewennen iets toetejuichen op het tooneel, wat door elk fatsoenlyk makelaar of koopman voor een bespottelyke krankzinnigheid wordt gehouden in de wereld. Toen ik trouwde, waren wy op ’t kantoor van myn schoonvader — Last & C° — met ons dertienen, en er ging wat om!


En nog meer leugens op het tooneel. Als de held met zyn styven komediestap weggaat om ’t verdrukte vaderland te redden, waarom gaat dan de dubbele achterdeur altyd vanzelf open? En verder, hoe kan de persoon die in verzen spreekt, voorzien wat de ander te antwoorden heeft, om hem ’t rym gemakkelyk te maken? Als de veldheer tot de prinses Zegt: «mevrouw, het is te laat, de poorten zyn gesloten» hoe kan hy dan vooruit weten, dat zy zeggen wil: «welaan dan, onversaagd, men doe het zwaard ontblooten?» Want als zy nu eens, hoorende dat de poort toe was, antwoordde dat ze dan wat wachten zou tot er geopend werd, of dat zy een andermaal eens terug zou [ 6 ]komen, waar bleef dan maat en rym? Is het dus niet een pure leugen, als de veldheer de prinses vragend aanziet, om te weten wat ze doen wil na ’t poortsluiten? Nog-eens: als ’t mensch nu eens lust had gehad te gaan slapen, in plaats van iets te ontblooten? Alles leugens!


En dan die beloonde deugd! O, o, o! Ik ben sedert zeventien jaren makelaar in koffi — Lauriergracht, N° 37 — en heb dus al zoo-iets bygewoond, maar het stuit my altyd vreeselyk, als ik de goede lieve waarheid zóó zie verdraaien. Beloonde deugd? Is ’t niet om van de deugd een handelsartikel te maken? Het is zoo niet in de wereld, en ’t is goed dat het niet zoo is. Want waar bleef de verdienste, als de deugd beloond werd? Waartoe dus die infame leugens altyd voorgewend?


Daar is by-voorbeeld Lukas, onze pakhuisknecht, die reeds by den vader van Last & Co heeft gewerkt — de firma was toen Last & Meyer, maar de Meyers zyn er lang uit — dàt was dan toch wel een deugdzaam man. Geen boon kwam er ooit te-kort, hy ging stipt naar de kerk, en drinken deed hy niet. Als myn schoonvader te Driebergen was, bewaarde hy het huis, en de kas, en alles. Eens heeft hy aan de Bank zeventien gulden te veel ontvangen, en, hy bracht ze terug. Hy is nu oud en jichtig, en kan niet meer dienen. Nu heeft hy niets, want er gaat veel by ons om, en we hebben jong volk noodig. Welnu, ik houd dien Lukas voor zeer deugdzaam, maar wordt hy nu beloond? Komt er een prins die hem diamanten geeft, of een fee die hem boterhammen smeert? Waarachtig niet! Hy is arm, en blyft arm, en dit moet ook zoo wezen. Ik kan hem niet helpen — want we hebben jong volk noodig, omdat er zooveel by ons omgaat — maar al kon ik, waar bleef zyn verdienste, als hy nu op zyn ouden dag een gemakkelyk leven leiden kon? Dan zouden alle pakhuisknechts wel deugdzaam worden, en iedereen, hetgeen Gods bedoeling niet wezen kan, omdat er dan geen byzondere belooning voor de braven overbleef hier-namaals. Maar op een tooneel verdraaien ze dat … alles leugens!

[ 7 ]Ik ben ook deugdzaam, maar vraag ik hiervoor belooning? Als myn zaken goed gaan — en dit doen ze — als myn vrouw en kinderen gezond zyn, zoodat ik geen gemaal heb met dokter en apteker…als ik jaar-in jaar-uit een sommetje kan ter-zy leggen voor den ouden dag…als Frits knap opgroeit, om later in myn plaats te komen als ik naar Driebergen ga…zie, dan ben ik heel tevreden. Maar dit alles is een natuurlyk gevolg van de omstandigheden, en omdat ik op de zaken pas. Voor myn deugd eisch ik niets.


En dat ik toch deugdzaam bèn, blykt uit myn liefde voor de waarheid. Deze is, na myn gehechtheid aan het geloof, myn hoofdneiging. En ik wenschte dat ge hiervan overtuigd waart, lezer, omdat het de verontschuldiging is voor ’t schryven van dit boek.


Een tweede neiging, die my even sterk als waarheidsliefde beheerscht, is de hartstocht voor myn vak. Ik ben namelyk makelaar in koffi, Lauriergracht N° 37. Welnu, lezer, aan myn onkreukbare liefde voor de waarheid, en aan myn yver voor de zaken, hebt gy te danken dat deze bladen geschreven zyn. Ik zal u vertellen hoe dit is toegegaan. Daar ik nu voor ’t oogenblik afscheid van u neem — ik moet naar de beurs — noodig ik u straks op een tweede hoofdstuk. Tot weerziens dus!


Eilieve, steek het by u…’t is een kleine moeite…het kan te-pas komen…ei zie, daar is het: een adreskaartje! Die Co ben ik, sedert de Meyers er uit zyn…de oude Last is myn schoonvader.

 
LAST & Co
MAKELAARS IN KOFFI
Lauriergracht, No 37