Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/421

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
3
WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.

van teerlingen, zich in grooten overvloed te midden der diamantmassa bevinden. Het is mij gebleken, dat deze kristallen uit ijzerpyriet bestaan, derhalve uit eene stof die overal ontstaat, waar organische ligchamen zich ontleden onder de tegenwoordigheid van ijzer, waarmede de vrij wordende zwavel zich verbinden kan. Intusschen moet men niet vergeten, dat dezelfde verbinding ook in plutonische gesteenten wordt aangetroffen, zoodat men nog geen regt heeft uit hare tegenwoordigheid alleen te besluiten tot den organischen oorsprong des diamants.

Voor eene uitvoeriger beschrijving, vergezeld van de noodige afbeeldingen, verwijs ik den lezer naar de Werken der Koninklijke Akademie, waarin zij eerlang verschijnen zal.

Ten slotte druk ik den wensch uit, dat deze merkwaardige diamant, welke tot hiertoe geheel eenig is, voor eene wetenschappelijke instelling moge worden aangekocht, opdat hij aldus voor de wetenschap en voor latere nasporingen moge bewaard blijven.

Hg.
 

Verhouding tusschen de digtheid der vochten en de snelheid van het licht daarin.—Onlangs hebben grailich en handel aan de Keizerlijke Akademie te Weenen de uitkomsten medegedeeld eener merkwaardige reeks van proeven over dat onderwerp. Volgens hen bestaat er tusschen de verandering in digtheid van hetzelfde vocht en de snelheid, waarmede zich het licht daarin voortplant, eene verhouding, die steeds door eene zeer eenvoudige formule kan worden uitgedrukt. De coëfficiënt van zamentrekking van den alkohol is altijd het dubbel van den coëfficiënt van vertraging der lichtsnelheid. Bij eene oplossing van chlorammonium is de eerste coëfficiënt anderhalf maal zoo groot als de tweede. Welligt mag men daaruit ook besluiten, dat de verhoudingen tusschen de snelheid van voortplanting en de digtheid der slof in het algemeen zich mede door eene zeer eenvoudige formule laten uitdrukken.

Hg.
 

Phosphorescentie van Lampyris.—In den Jaargang 1852, bl. 225 en volg. van dit Album, heb ik een overzigt gegeven van hetgeen ons toen bekend was aangaande het lichtgevend vermogen van vele dieren.

Eene bijdrage tot die kennis is onlangs geleverd door kölliker (z. Monatsber. d. Berl. Akad., Julij 1857), die verzekert, in het phosphorescerend orgaan der lampyris-soorten zenuwen gevonden te hebben, terwijl dan ook de eigenschap om licht uit te stralen onder den onmiddellijken invloed der willekeur en van het zenuwstelsel des diers zoude staan. Alle stoffen, die de zenuwen prikkelen, zoo als alkaliën, zuren, zouten, alkohol, ether, kreosoot enz., en desgelijks werktuigelijke prikkels, elektriciteit, warmte, deze alle brengen de phosphorescentie te weeg. Stoffen daarentegen, die vergiftig op de zenuwen