Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/87

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
61
DE KAMELEON.

het hier voldoende te doen opmerken, dat sommige der boven genoemde tinten op die wijze onmogelijk kunnen verklaard worden, dewijl de kleur van het bloed niet zoo veel verschil oplevert en de verandering in doorschijnendheid der huid nimmer zoo groot is, dat daardoor kleuren zouden zigtbaar worden, waarvan vroeger geen spoor herkenbaar was.

Ook is er nog eene andere, meer dadelijk overtuigende reden waarom de genoemde verschijnselen aan eene andere grondoorzaak moeten worden toegeschreven.

Het vermogen tot kleursverandering is namelijk geenszins uitsluitend aan den Kameleon eigen. Integendeel, er zijn een aantal dieren die hetzelfde vermogen bezitten, hoewel dan ook in eenen geringeren graad.

Vooreerst heeft men het waargenomen bij verscheidene andere hagedisachtige dieren: bij de Calotessoorten en de zoogenaamde vliegende draakjes van den Oostindischen archipel, bij de Zuid-Amerikaansche Polychrus en Anoliussoorten. Maar ten tweede ook bij de Europeesche boomvorschen en kikvorschen. De boomvorschen kunnen hunne levendig groene kleur tijdelijk met eene bruine verwisselen. Hetzelfde kunnen de groene kikvorschen (Rana viridis s. esculenta), terwijl de bruine kikvorschen (R. temporaria), die steeds met grootere of kleinere zwarte vlekken geteekend zijn, zich beurtelings donkerder of bleeker van kleur vertoonen, waarbij sommige der zwarte vlekken veel kleiner worden of zelfs verdwijnen kunnen. Elk onzer lezers kan er zelf de proef van nemen, door eenen gewonen kikvorsch in eenen doek te wikkelen en daarin eenigen tijd te laten verblijven. Hij zal er merkelijk verbleekt uitkomen en later weder zijne vroegere kleur aannemen.

Als de laatstgenoemde dieren behooren echter nog met den Kameleon tot dezelfde klasse en hebben bovendien met dezen de los het ligchaam omgevende huid gemeen, terwijl er ook onder hen zijn gelijk de Westindische Polychrus marmoratus, wier longen van lange zakvormige aanhangsels voorzien zijn. Maar geheel overeenkomstige kleurwisselingen neemt men ook waar bij de inktvisschen (Sepia, Loligo), dieren, die tot de orde der koppootige Weekdieren behooren en derhalve geen rood gekleurd bloed en geen longen, maar kieuwen hebben. Bij dezen zijn derhalve geheel andere oorzaken in het spel.