Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/237

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
211
DE TEELT VAN COCHENILLE OP DE KANARISCHE EILANDEN.

geven bij warm weder in korten tijd (12 tot 24 uren) eene menigte jongen, die aan de strooken katoen blijven hangen en daarmede op de jonge Opuntia-takken worden overgebragt. Dit heeft plaats in de maand Mei, wanneer de jonge takken bijna hunnen vollen wasdom in de lengte bereikt hebben. De met het zeer kleine broed bedekte lappen worden met eenige stekels van de plant zelve aan de takken bevestigd; men bezigt hiertoe, ten einde de planten zoo min mogelijk te beschadigen, de kleinste stekels. Naar gelang het weder gunstig of minder gunstig is, gaan de jongen spoediger of langzamer op den tak over; wanneer allen den lap verlaten en hunne nieuwe verblijfplaats opgezocht hebben, wordt de lap verwijderd, hetgeen doorgaans na acht dagen geschiedt. Dezelfde wijfjes worden tot vier- of vijf maal toe met dergelijke lappen bedekt; zoodoende brengen zij langzamerhand een groot aantal kleine diertjes voort; eindelijk sterven zij, waarna zij gedroogd en als Coccionella negra of Zacatillo in den handel gebragt worden; zij zijn rijker aan kleurstof dan de gewone Cochenille-insekten, die hunne jongen behouden hebben, en daarom veel hooger in prijs.

Gewoonlijk plant men de insekten niet op alle jonge takken, maar bespaart men eenige voor eene volgende teelt. De bewegelijke jongen verspreiden zich spoedig over den geheelen tak, waarop zij geplaatst zijn; ook worden zij dikwijls door den wind naar andere takken overgevoerd, hetgeen echter voor den planter minder gewenscht is. Zij verspreiden zich nooit gelijkmatig over den tak, maar blijven doorgaans in groepen bij elkander. Tot aan den oogst toe heeft het plantsoen weinig zorg noodig; de insekten blijven, wanneer zij zich eens vastgezet hebben, levenslang op dezelfde plaats zitten en laten zich dan ook niet gemakkelijk van den eenen op den anderen tak overbrengen, daar zij zich in den regel niet voor een tweede maal vastzetten. Men draagt vooral zorg, dat de oudere takken niet worden beschadigd door de insekten, die daarop toevalligerwijze door middel van den wind zijn beland, en nooit goed gedijen; ook verwijdere men zorgvuldig alle bloemknoppen, omdat door de ontwikkeling van bloemen te veel sappen aan de takken zouden onttrokken worden.

Na verloop van drie tot vier maanden zijn de insekten geheel