Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/500

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
86
ALBUM DER NATUUR.

anderingen in de onmiddellijke nabijheid der zonneschijf. Met andere woorden: hoe nader deze komt tot die der maan bij het uittreden, des te sterker wordt dit licht op het punt waar de uittreding zal geschieden.

Foucault photographieerde de corona met behulp van eene chambre noire met zoeker en schroefbeweging, die met de hand bewogen werd om het zonnebeeld steeds op dezelfde plaats van het collodionglas te houden. Hij nam drie beelden, een bij 10, een bij 20 en een bij 60 seconden werkingstijd van het beeld op de gevoelige laag. Op de eerste daarvan vond men na het fixeren niet een, maar vier beelden, een gevolg van onwillekeurige verplaatsingen gedurende het opvangen van het eerste beeld. Drie daarvan waren gevormd in zeker niet langeren tijd dan een kwart seconde. Desniettegenstaande was daarop het naast aan de zon grenzende deel der corona duidelijk zigtbaar, en wel bij alle drie op eene wijze, die bepaaldelijk de zoo even vermelde uitkomst van leverrier bevestigt, dat het licht der corona het sterkst is daar waar de randen der zon en maanschijf het digst bij elkaar zijn.

De in langeren tijd voortgebragte lichtbeelden toonden de corona veel breeder, die van zestig seconden vertoont haar tot op eene breedte van driemaal de middellijn der donkere schijf, op alle beelden evenwel ziet men enkele sectoren—dit woord hier eens in zeer oneigenlijken zin bezigende—der corona sterker lichtend dan de overige gedeelten daarvan. Een dier sectoren strekt zich op alle lichtbeelden duidelijk verder dan de overige deelen uit en deze komt juist overeen met de plaats waar de rand der maanschijf eenige sterk sprekende onregelmatigheden (dentelures) vertoont.

De kijkers, welke villarceau en chacornac op den Moncayo bezigden, waren van micrometers voorzien, waardoor zij vooral de juiste plaats en grootte der protubérances zouden bepalen. Zij hebben dit gedaan, toevallig naar het schijnt voor een en hetzelfde dier verschijnselen en het blijkt uit de zeer goed overeenstemmende metingen van beiden, dat de door hen waargenomene protubérance van plaats verandert en wel ongeveer 2 booggraden per minuut, eene verplaatsing, welke juist overeenstemt met die der zon gedurende de waarneming.

De protubérances zijn dus volgens leverrier wolken in den zijns inziens enkelvoudigen zonnedampkring. Hij stelt voor ze in het vervolg ook steeds met den naam van zonnewolken te bestempelen. De corona zou, en vooral foucault is het, die hierop aandringt, een buigingverschijnsel zijn, door den gang der zonnestralen langs den rand der maan voortgebragt[1].

  1. Dit gevoelen wordt, zooals in de volgende berigten blijkt, door de meeste andere waarnemers gedeeld. De eerste evenwel, die dit reeds voor eenige jaren heeft geopperd en door proefnemingen toegelicht, is een Duitsch natuurkundige, von feilitzsch, te Greifswald. Zie de Astronomische Mittheilungen van peters.