Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/275

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Hoe! een man als gij, die in zoo goede gunst en achting gehouden werd door den Prins, zou dus het opzet hebben voort te gaan de hand te leenen tot de terugzetting van den jongen zoon van Prins Willem?"

»Ik zie niet, hoe de belangen van dien jeugdigen heer, door mij, als ieder weet, vereerd. en hoog gehouden, om zijns vaders wil, hier te pas kunnen komen. Gij betwist, geloof ik, de geldigheid der kabinets-ordre en wilt u, als ik wel begrijp, van nu aan stellen tegen de vordere executie van die; ik blijve voor waar en recht houden, dat men die naleven moet, ware het zelfs met schade, in belang van recht en orde. Ziet daar onzen strijd, maar ik zie niet, hoe de Grave Maurinck daarin betrokken mag zijn."

»Op deze wijze," hernam Wijnbergen, opstaande als tot eene aanspraak: »In tijden van oorlog, als wij beleven, kunnen deze Landen niet langer zonder een eminent hoofd in zaken van krijgs- en zeewezen. De Graaf van Leycester, aan wien deze autoriteit was opgedragen, tijdens zijne aanwezigheid, heeft die bij zijn vertrek gedefereerd aan zijn Staatsraad, met voorkennis en goed-achten der Staten, maar door eene heimelijke akte ten zelfden tijde datzelfde gezag van den Staatsraad teruggenomen, voor ’t minst de gewichtigste poincten daarvan aan zich zelven ter beslissing gehouden op zulke wijze, dat de kracht en klem van ’t bestuur naar Engeland is overgegaan, tot geene geringe prejudicie van orde en snelheid in zaken van oorlog, nog daargelaten de subtiele twistvragen, die er ontstaan over de autoriteit, en waaruit sommigen het recht nemen om hier te Lande geene overheid boven zich te erkennen, gelijk Stanley en York als excusen voor hun verraad hebben aangevoerd; zoo is ’t, dat wij allen, zooals we hier zijn en met overleg van meerdere gemachtigden der Algemeene Staten en van sommige leden van den Staatsraad, willens zijn bij de Algemeene Staten een voorstel