Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/181

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Misschien dan niet, dat hij ter oorzake van zijne geheime lagen, die ontdekt zijn, in hechtenis werd genomen…?"

»Ook dàt weet ik!"

»Zoo begrijpt gij, dat ik dit reisplan moest opgeven, en te eerder, daar de heer Lieuwert Manninga…, onderwijl last kreeg, zich naar ’s Hage te begeven…, en dus gevoegelijk mij ten geleider kon zijn."

»De heer Manninga uw geleider? Ik zou nu nog wel iets meer willen weten van dien heer, dan dat hij secretaris van Graaf Lodewijk is," sprak Barneveld, half schertsend, half ernstig.

»Ik ben naar ’s Hage gekomen, om u alles te zeggen…, maar eerst het andere. Manninga zou in ’t gevolg van den gezant medereizen, doch eene toevallige omstandigheid vertraagde eene wijle onzen aftocht, zoodat de geheele stoet van den gezant ons wel een half uur vóór was, toen wij de Waardpoort uittogen; wij verhoopten dien echter in te halen, en zoo aanvaardden wij de reize, vrij wel te moede: ik in een overdekten wagen, met mijne oude Oost-Friesche dienstmaagd, en heer Lieuwert daarneffens te paarde, slechts van een paar welgewapende dienaren verzeld, die toortsen voor ons uit droegen. Pas waren wij het huis te Vecht voorbij, of Lieuwert’s oog werd getroffen door iets zonderlings, dat er op den oever van de rivier scheen voor te vallen: Een prachtige draagkoets, dergelijke luiden van hoog aanzien alléén plegen te gebruiken, lag omvergeworpen, zonder dat de dragers zich moeite gaven die wanorde te herstellen; integendeel schenen zij onderling te twisten, niet enkel met woorden maar zelfs met daden; want wij zagen daggen en koerden in de lucht en uitgetogen zwaarden, die zich dreigend ophieven, terwijl men duidelijk, bij ’t naderen, grove woorden en.verwenschingen hoorde in de Hollandsche tale. Manninga onderstelde, dat de draagkoets behoorde aan één der Engelschen van het geleide des heeren Wilkes, en dat