Pagina:Dagblad van Zuidholland en 's Gravenhage vol 215 no 097.pdf/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
215de Jaargang.
No. 97.
 

Abonnement:

3/M. Binnen de Stad ƒ 5.50.
„ Buiten de Stad franco „ 6.50.
„ Buiten ’s lands, behalve het porto „ 5.50.
Afzonderlijke Nummers „ 0.10.
Voor Oost- en West-Indiën ƒ 40 per jaar, met vooruitbetaling.

BIJBLAD van den GEMEENTERAAD:

Voor geabonneerden op het Dagblad, per 3/M. ƒ 0.75.
niet-geabonn. „ „ „ „ jaar „ 4.—.

Redactie, van het voormalig NIEUW DAGBLAD VAN ’sGRAVENHAGE.

Dingsdag 26 April 1881. — 2e Editie.

DAGBLAD

VAN ZUIDHOLLAND EN ’sGRAVENHAGE.



Brieven, gelden, postwissels, abonnementen, advertentiën enz., franco te adresseren aan het BUREAU, HOOGE WESTEINDE, No. 20,

Abonnementen en Advertentiën worden ook aangenomen bij de Heeren:

G. BROENS Jr., te Amsterdam; J. VAN DER HOEVEN, te Rotterdam; GEBR. VAN DER HOEK, te Leiden; J. N. CONTZE, te Delft;' H. M. VAN DORP, te Batavia; Compagnie Générale de Publicité Etrangère de G. L. DAUBE & Cie., te Parijs, Londen, Frankfort a/M., Berlijn, Weenen, Zurich enz.; HAASENSTEIN & VOGLER, te Hamburg, Berlijn enz., en verder bij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren.

Advertentie-prijs:

Van 1—7 regels ƒ 1.80.
Elke regel meer „ 0.20.
Reclames, van 1—5 regels „ 3.—.
Elke regel meer „ 0.50.
Dienstaanbiedingen per regel „ 0.10.
No. der Courant van elke Advertentie „ 0.10.

Verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen

Ingezonden Stukken worden niet teruggegeven.

Uitgever: Firma P. E. van Staden & Zn.
Hooge Westeinde, No. 20.










Officiëel Gedeelte.


HOOFDELIJKE OMSLAG.

BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ’s Gravenhage,
Gezien art. 264 der Gemeentewet;
Maken bekend:
1o. dat de deelen Nos. 10, 11, 12, 13 en 14 van het primitief kohier van den Hoofdelijken Omslag dezer Gemeente, voor het dienstjaar 1881, bevattende de volgende straten:
Deel no. 10. Beeklaan, Bilderdijkstraat, Da Costastraat, Elandstraat, Helmersstraat, Hemsterhuisstraat, Loosduinsche Weg (oneven nummers), Noord West Buitencingel, de Riemerstraat, Tollensstraat, Veenkade, Veenlaan, Westerbaenstraat, Zorgvlietstraat;
Deel no. 11. Annastraat, Breedstraat, Driehoekjes, Gedempte Sloot, Geest, Groenmarkt (Dagelijksche), Jufvrouw Idastraat, Kalkoenstraat, Kerkplein, Kortenbosch, Korte Hoogstraat, Ledig Erf, Molenstraat, Molenstraat (Korte), Nobelstraat, Nobelstraat (Kleine), Noordstraat, Noordwal, Noord West Binnencingel, Oude Molstraat, Pastoorswarande, Papestraat, Pieterstraat, PrinBestraat, Rond de Kerk, Sirtemastraat, Slijkeinde, Snoekstraat, Twentstraat, Visschersdijk;
Deel no. 12. Beestenmarkt, Boekhorststraat, Brouwersgracht, Doubletstraat, Glasblazerslaan, Groote Markt (oostzijde), Hamerslop, Herderstraat, Herderinnestraat, Hooge Zand, Katerstraat, Loosduinsche weg (even nummers), Looijerstraat, Luthersche Burgwal, Nieuwe Bleekerslaan, Oog in ’t Zeilstraat, Paviljoensgracht, Pnnsegracht (even nummers), Rozemarijnstraat, Schoolstraat (even nummers), Sptjkemakersslop, Wateringsche straat, Zuid Binnencingel, Zuidwal, Zuid West Buitencingel;
Deel no. 13. van Dijckstraat, Hobbemastraat, Paulus Potterstraat, van Ravesteijnstraat, Rembrandstraat, Rubensstraat, Zuid-Buitencingel;
Deel no. 14. SCHEVENINGEN,
heden voorloopig door hen zijn vastgesteld en gedurende veertien achtereenvolgende werkdagen, van des voormiddags tien tot des namiddags drie ure, te beginnen met Dingsdag den 26sten April, ter lezing zijn nedergelegd ter Secretarie der Gemeente, 2de Afdeeling;
2o. dat, gedurende de bovenvermelde veertien dagen, ieder die meent daartoe reden te hebben, volgens art. 265 der Gemeentewet, tegen zijn aanslag bij den Gemeenteraad bezwaren kan inbrengen, doch dat na afloop van dien termijn geene reclames kannen worden aangenomen.
s Gravenhage, 25 April 1881.

De Burgemeester,
F. G. A. GEVERS DEYNOOT.
De Secretaris,
E. EVERS.

Fabriek van Chirurgicale Instrumenten, gedreven door een Gaskrachtwerktuig.

BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ’s Gravenhage,
Gezien de artt. 6 en 7 der Wet van 2 Junij 1875 (Staatsblad no. 95), tot regeling van het toezigt bij het oprigten van inrigtingen, welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken;
Doen te weten:
dat heden ter Gemeente-Secretarie, eerste afdeeling, met de bijlagen ter visie is gelegd het verzoek van den heer L. Pohl, om vergunning tot het oprigten van eene Fabriek van Chirurgicale Instrumenten, gedreven door een Gaskrachtwerktuig van twee paardenkracht, in perceel Buitenhof 45, Kadaster Sectie F, No. 12;
dat MAANDAG den 9n Mei 1881, ten Raadhuize, des middags ten twaalf ure, gelegenheid zal worden gegeven om tegen het oprigten dier inrigting bezwaren in te brengen en deze mondeling en schriftelijk toe te lichten.
s Gravenhage, den 25n April 1881.

De Burgemeester,
F. G. A. GEVERS DEYNOOT.
De Secretaris,
E. EVERS.

BROOD- EN BESCHUITBAKKERIJ.

BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ’s Gravenhage hebben bij besluit van 22/25 April 1881, No. 973, aan den heer B. Derksen vergunning verleend tot het oprigten eener Brood- en Beichuitbakkerij met stoomvermogen, in perceel No. 8, aan de Oude Molstraat.

BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ’s Gravenhage, zullen op Maandag, 2 Mei 1881, des namiddags ten één ure, in het Raadhuis AANBESTEDEN:

Het aanleggen van een riool aan de Beek nabij het Scheveningsche Tolhek tot de gracht rondom de Alexanderskazerner te ’s Gravenhage.

Aanwijzing Vrijdag 29 April 1881, des morgens ten elf ure.
De Voorwaarden zijn verkrijgbaar ter Gemeente-Secretarie 3e Afdeeling tegen betaling van f 0.10.

Aan het Hoofdcommissariaat van Politie zijn als gevonden aangegeven:

Een gouden oorbel, een aardappelennet, een zweep, een graauwe zak gemerkt J. v. d. B., een bril in huisje, een goud ringetje, een gouden ring met steen, een grijs handwagentje, een fantaisie-doekspeld, een zwart leeuwhondje met witte borst, een parapluie, een licht bruin smoushondje, een zinken pijp, een blaauw geverwde kruiwagen, een huurbordje, een zilveren armband, een paar kinderhandschoentjes, een bruine jagthond met koperen halsband.
Inlichtingen worden verstrekt alle werkdagen des namiddags 12½ tot 2 ure.



Niet-Officiëel Gedeelte.


Bij dit nommer behoort een
BIJVOEGSEL.



’s Gravenhage, 25 April 1881.



De Drankwet.

Amendementen.

De heer de Jonge, lid der Tweede Kamer, vleit zich blijkbaar met de meening dat de Drankwet zeer spoedig in behandeling komen zal. Wij hopen dat hij daartoe grond heeft, vertrouwen anders dat zijn verwachting niet zal worden teleurgesteld.
En dan heeft hij eenige amendementen voorgedragen, die het ontwerp van wet belangrijk kunnen verbeteren. Zij strekken tot:
„a. een meer eigenaardige berekening en heffing van het vergunningsregt, en
b. een uitbreiding van het denkbeeld van korting op dat regt, voor het gedurende zekeren tijd niet verkoopen en niet schenken van sterken drank”.
Art. 1, 3e zinsnede, wijzigt de heer de Jonge eenigzins ten behoeve der redactie, en voorts door er de bepaling aan toe te voegen, dat hij die een vergunning tot drankverkoop aanvraagt reeds bij die aanvraag moet opgeven, of hij zijn localiteit wenscht te rangschikken onder die, waar de drankverkoop tot eenige dagen der week beperkt is (art. 6), — deze rangschikking telkens voor één jaar, met continuatie behoudens opzegging.
Art. 6 wenscht de heer de Jonge te splitsen in twee artikels:

Art. 6 (nieuw.)

Onverminderd de bepalingen der wet van 21 Mei 1819 (Stbl. no. 34) wordt een gemeentelijk vergunningsregt geheven, door den gemeenteraad vast te stellen naar de hierna te noemen twee grondslagen:
a. Voor elke vergunning wordt betaald:
in gemeenten met meer dan 50 000 zielen ƒ 80,—
in gemeenten met meer dan 20 000 en ten hoogste 50 000 zielen „ 60,—
in gemeenten met meer dan 10 000 en ten hoogste 20 000 zielen „ 32,—
in gemeenten met meer dan 5000 en ten hoogste 10 000 zielen 20,—
in de overige gemeenten „ 12,—
en
b. wordt bovendien voor elke vergunning betaald:
tien cent per liter die is ingeslagen.
Gedeelten worden voor geheele gerekend.
De betaling van het sub a bedoelde regt geschiedt dadelijk en in eens, nadat de belanghebbende voorloopig schriftelijk is in kennis gesteld dat hem de vergunning is verleend. De beschikking zelve wordt niet uitgereikt vóór dat het bewijs der betaling van dat regt aan burgemeester en wethouders is overgelegd.
De betaling van het regt sub b bedoeld geschiedt iedere maand.
Bij eene door den gemeenteraad vast te stellen verordening wordt bepaald:
1o. de wijze waarop de sub b bedoelde inslag zal worden geconstateerd;
2o. de regelen bij de mede sub b genoemde maandelijksche betaling in acht te nemen.
De verleende vergunning verliest hare kracht, wanneer binnen acht dagen na de van gemeentewege gedane waarschuwing tot betaling, het sub b verschuldigd regt over de laatst verloopen maand niet is voldaan.
Behoudens het bepaalde bij art. 6a worden geen kortingen op of teruggaven van eenig betaald vergunningsregt toegekend.

Art. 6a.

Voor de localiteit, waar op het door den verzoeker in de 3e zinsnede sub 3 van art. 1 te kennen gegeven verlangen geen sterke drank verkocht noch geschonken wordt:
a. tusschen Zaturdag-avond te zes en Maandag-morgen te negen ure; of
b. tusschen Zaturdag-avond te zes en Dingsdag-morgen te negen ure;
wordt op de in art. 6 bedoelde regten eene
korting toegestaan, en wel:
voor de localiteit sub
a genoemd,
een vierde van het in eens
en
vier cent per liter van het maandelijks te betalen regt.
Voor de localiteit sub
b genoemd:
de helft van het in eens en
acht cent per liter van het maandelijks te betalen regt.

„Dit amendement — zegt de voorsteller — is een uitwerking der, ook naar het bescheiden oordeel van den ondergeteekende, zoo juist uitgesproken gedachte, in zake het vergunningsregt, in een opstel voorkomende in de N. Rott. Ct. van 24 Maart jl., alsmede van het naar aanleiding daarvan voorkomende in het Dagblad van Zuidholland enz., dd. 31 Maart d. a. v.”
Het strekt verder om het uitstekend beginsel van het uitloven van een premie voor het niet-schenken op Zaturdag-avond en Zondag nog verder uit te breiden en althans een weg te openen om zooveel mogelijk het zg. „Maandaghouden” te breidelen. Om dit in de hand te werken, is dan ook een relatief hoogere korting voorgesteld.
Voorts betreffen de amendementen: art. 11; — art. 13, waarin zou gevoegd worden dat de drankverkooper verpligt is, boven of ter zijde van de buitendeur welke tot zijn localiteit toegang geeft met duidelijke letters aan te kondigen, gedurende welken tijd geen sterke drank verkocht wordt, indien hij een der premiën volgens art. 6 geniet; — art. 15, waarin „logeergasten” nader zouden worden aangeduid als „die personen, die elders hun werkelijk verblijf hebben”, — en artt. 24 en 25.

— —

Zonder te dezer plaatse thans verder in appreciatie van de amendementen te treden, meenen wij toch al dadelijk twee feiten te mogen constateren:
1o. dat door de toevoeging van het proportioneel aan het vast regt de heffing billijker en, wat tevens noodig is, meer zal drukken dan het betrekkelijk miniem bedrag, door de Regering voorgesteld; en
2o. dat, in verband daarmede, de premie voor de sluiting op Zaturdag, Zondag en Maandag aanmerkelijk uitlokkender is gemaakt dan zooals de Regering haar voorstelt, op welke laatste wijze zij ongetwijfeld weinig of geen effect zou teweeg brengen.



Buitenland.



FRANKRIJK.

Parijs, 24 April.

Het schijnt zeker te zijn, dat de ontscheping van de Fransche troepen te Tabarka in den ochtend van den 23n heeft, plaats gehad; maar geen depêche bevestigt dit feit.
Ali-bey heeft op tien mijlen afstand van ben Baclur gekampeerd in een bergengte, die in de vallei van de Medjerdah uitloopt.
Door deze bergengte kan Ali zich in drie dagen naar Tabarka begeven. Men schrijft hem te Tunis het plan toe, langs dezen weg een bordj aan de grenzen te bereiken, van waar hij zijn bemiddeling tusschen de Fransche troepen en de Khroumirs zou aanbieden. Men zegt ook, dat de Minister van Oorlog, Si Selim, talrijke geschenken van de Khroumirs, die den vrede wenschen, ontvangen zou hebben.
De gevolgen van de operatiën van Frankrijk tegen de Khroumirs zijn nog niet te voorzien. Meer en meer blijkt, dat ’t zich niet tot een tuchtiging van de grensstammen zal bepalen, omdat er bij de republikeinsche Regering een parti-pris bestaat en niets blijkbaar haar onaangenamer zou zijn dan een schikking. De Oucheta — schrijft le Temps — zouden zich aan Sidi-Ali hebben onderworpen, maar de Khroumirs zouden dit hebben geweigerd. Een bewijs dus voor dat blad, dat die Khroumirs weigeren, zich te leenen „tot de comedie van schijnbare bevrediging, die de Bey hen zou willen doen spelen om van de Fransche troepen bevrijd te blijven”. Toch meldt ook de berigtgever van the Times, van den 22n, dat de Khroumirs hebben voorgesteld, zich geheel en onvoorwaardelijk aan Ali-bey te onderwerpen. „Al ware dit echter zoo, zegt de officieuse Temps, wij kunnen geen voldoening erlangen zonder zelven onze voorwaarden aan de Khroumirs op te leggen. Wat den Bey betreft, sedert hij geweigerd heeft zich met ons te vereenigen om gezamenlijk de Khroumirs te tuchtigen, heeft hij zich op een onbekenden weg begeven en staat hij voor de eventualiteiten, die hij niet meer kan voorkomen.
„Hij weet ook niet, of een volksbeweging zich niet te Tunis tegen de Europeanen zal openbaren. In werkelijkheid heeft hij zich verantwoordelijk gesteld voor gebeurtenissen, die buiten zijn contiôle vallen en die, met of zonder zijn toestemming, uit de door hem gevolgde houding moeten voortvloeijen.”
Werkelijk is — volgens een depêche aan the Times — de Europesche bevolking zeer bevreesd voor een opstand onder de Arabieren , als de Fransehe troepen het Tunesisch grondgebied betreden.
De jongste berigten intusschen geven reden te gelooven, dat de vrees, die men voor de in Tunis vertoevende Europeanen koestert en die opgewekt is door de verklaring van den Bey, dat hij voor de veiligheid van de vreemdelingen niet kon instaan wanneer de Fransche troepen het grondgebied binnentrokken, — overdreven is. De Fransche consul, de heer Roustan, heeft verklaard, persoonlijk in te staan voor de veiligheid der Europeanen en hij biedt een wijkplaats aan op het Fransche consulaat aan alle Europeanen, die in de elders uitgedrukte vrees mogten deelen.
Zijn brief besluit met het berigt van een ontscheping te Tabarka en de Bey wordt verzocht de Tunesische troepen van deze plaats te verwijderen, ten einde een conflict te voorkomen. In zijn antwoord aan den heer Roustan verklaart de Bey, dat hij aan zijn troepen geen bevel kan geven om terug te trekken.
De consul heeft den Bey den onmiddellijken intogt van de Fransche troepen in Tunis aangekondigd. In het antwoord van den Bey wordt een zinsnede gevonden, waarin hij alle verantwoordelijkheid voor de feiten, die plaats zouden kunnen hebben als de Franschen Tunis intrekken, van zich afwerpt. De bewoordingen, door den Bey gebezigd, zijn gelijk aan die welke zijn Minister Mustapha gebruikt heeft en die een bijeenkomst van de consuls noodzakelijk en de ongerustheid van de Europescne kolonie heeft gaande gemaakt. Men herinnert zich, dat de Fransche Regering bekend gemaakt heeft, dat zij den Bey en Mustapha persoonlijk verantwoordelijk stelde voor de veiligheid der Fransche onderdanen. Daar de Bey deze verantwoordelijkheid van zich afwerpt en erkent dat hij niet in staat is de orde in alle gevallen te handhaven, heeft de Fransche consul-generaal aangeboden een landingscompagnle van de Jeanne d’Arc te doen ontschepen. Dit aanbod is afgewezen, van welke weigering de heer Roustan aan de consuls per circulaire heeft kennis gegeven.
In deze circulaire leidt de heer Roustan uit de weigering van den Bey af, dat de Tunesische Regering geen geloof hecht aan het dreigend gevaar of wel de verantwoordelijkheid op zich neemt, die intusschen door haar zelve afgewezen is.
Aan the Daily Telegraph wordt berigt, dat de ulémas den Bey zouden hebben aangeraden te abdiqueren ten behoeve van zijn broeder Sidi Ali, uit vrees, dat de Sultan een nieuwen regent van het paschalik benoeme. ’t Is niet waarschijnlijk, voegt de (Weener) correspondent er bij, dat Turkije tot dat expedient de toevlugt zal nemen. „De Porte heeft zich overtuigd, dat Erankrijk haar inmenging in het Tunesisch geschil als onaannemelijk beschouwt. Frankrijk is van oordeel, dat de Bey in alle wereldlijke zaken onafhankelijk is en dat de geestelijke pregorativen van den Kalif niet in ’t spel zijn.”
— Te Saarbrugge is een veteraan van Napoleon in 90-jarigen ouderdom overleden. In 1816 huwde hij, en vierde in 1876 zijn gouden bruiloft.
Zijn vrouw is nog in leven.

BELGIË.

Brussel, 24 April.

Behalve de reeds vroeger genoemde van de Deutsche Rundschau en van de Epoca, hebben nog de volgende buitenlandsche journalisten de Leopoldsorde ontvangen: Paul Leroy-Beaulieu, van le Journal des Débats; Arbid, hoofdredacteur van de Liberta, van Rome; Caponi, van de Milaansche Perseveranza en Bindter, van de Nordd. Allg. Zeitg.
— Bij den geldwisselaar Godding vervoegden zich Vrijdag twee Engelschen, die eenige guinjes lieten wisselen. Terwijl Mme Godding zich hiermede bezig hield, stak een der gaauwdieven zijn arm door het loket en greep uit de kast, die vlak bij het kantoor is, een portefeuille met 40 à 50 000 fr. in bankbilletten. Op die snelle beweging zich omwendende, had Mme G. toch den tijd niet meer om den diefstal te beletten en de beide dieven verwijderden zich ieder in verschillende rigting. Men heeft hen niet meer kunnen vatten.

RUSLAND.

Wij namen kennis van de laatste brieven, door de ter dood gebragte nihilisten aan hun verwanten geschreven.
Behalve den bekenden brief van Saphia Peroffsky schreef Kibaltschick o. a. aan zijn broeder: „Alles is uit. Draag met gelatenheid wat het lot mij toezendt. Ik ben het slagtoffer van de historische ontwikkeling van mijn land. Ik heb gedaan wat ik moest doen.” Ten slotte verzoekt hij zijn broeder zijn verdediger aan te sporen om zich met de door hem uitgevonden vliegmachine bezig te houden.
Sjeljaboff schrijft aan zijn zuster: „Binnen weinig tijd zal ik dáár zijn, waar geen weeklagen of verzuchtingen gehoord worden. Ik heb er naar gestreefd dit weeklagen op aarde te verminderen. Dat was mijn doel, waaraan ik alles opgeofferd heb. Ik ga naar een andere wereld, waar God mijn regter zijn zal. Indien Hij mij niet veroordeelt, welk lot wacht dan mijn regters? Welk een schande zal hen overdekken!” Daarna kwamen eenige hartelijke woorden van afscheid.
De procureur des Keizers heeft deze brieven aan hun adressen doen toekomen.

Zie verder het Bijvoegsel.

DE TENTOONSTELLING

VAN

KUNSTWERKEN VAN OUDE MEESTERS,

te ’sGRAVENHAGE,

ten behoeve der Watersnoodlijdenden,

onder de Hooge Bescherming van

HH. MM. den Koning en de Koningin.


VII.
FIGUUR- EN STILLEVEN-SCHILDERS.

Tot de meest rembrantieke schilderijen behoort het werk van Salomon Koninck, „Pilatus en de overpriesters”, [1] dat, jammer genoeg, in de Gothische zaal slechts zelden door een gunstig licht wordt beschenen. Als historie-stuk is deze schilderij een zeer ka[r]aktervol werk om de expressie in de houding en den kop van Pilatus, die schier uitsluitend de belangstelling vraagt, daar de hoogepriesters een vrij onbeduidende rol vervullen en bovendien wel wat al te donker in toon zijn gehouden. De hoofdfiguur baadt in een goudgeel, fonkelend licht en komt warm uit te midden van de schier volslagen duisternis van het geheele vertrek, waarin de overige figuren niet duidelijk te onderscheiden zijn. Salomon Koninck leefde tusschen de zelfde jaren als Remhrandt, en ofschoon hij in de kunst zulk een adelaarsvlugt niet nam als zijn beroemde tijdgenoot, was hij toch zeer geacht als historie-schilder. Behalve het schoone doek op de tentoonstelling, behooren tot zijn beste werken „Judas, de dertig zilverlingen voor des Hoogepriesters voeten werpende”, „David en Batseba”, „Tarquinins en Lucretia” e. a.
Van Willem de Poorter, een leerling van Rembrandt, heeft de tentoonstelling een fraai gecomposeerd tafereel, voorstellende „Salomo offerende aan de valsche goden” [2] Een dergelijk tafereel, opmerkelijk door zijn blaauwen toon, dat aan maanlicht doet denken, is het schilderij „Simeon in den tempel” [3] van Leonard Bramer, een der leden van ’t vermaarde Delftsche St. Lukas-gilde, die het roemrijkste deel van zijn kunstenaarsloopbaan in Italië doorbragt en daar veel naam maakte met zijn bijbelsche voorstellingen, o. a. de „de opwekking van Lazarus” en het mede op de tentoonstelling aanwezige doek de „verloochening van Petrus” [4] Wat op de tentoonstelling van dezen meester hangt, mag blijkbaar niet tot zijn beste werk gerekend worden. Dit is daarentegen wel het geval met Gerrit Lunden’s „Jagerrust in de boerenwoning” [5], een schilderij dat telkens bij het binnentreden van de zaal een alleraangenaamsten indruk maakt, minder om de figuren, waarmede de ruime schuur gestoffeerd is, dan wel om de warme tegenstelling van licht en donker. In de onmiddellijke nabijheid van dit schilderij hangt nog menige andere verrassende inzending: o. a. een uitmuntend werk van een onbekend meester, de portretten ten voeten uit van een knaap en een meisje blijkbaar uit een adellijk geslacht, uitgedost in een bont costuum van jagers op de valkenjagt [6]. Alle onderdeelen van dit degelijke werk: koppen, costuum, landschap op den achtergrond, honden en vogels, verraden de hand van een geoefend meester. Iets verder, aan den ramp, prijkt de meesterlijk geteekende „Githaarspeler” van Pieter Potter, dat, gelijk alle werken uit het kabinet van baron van Pallandt, tot de kunst van den eersten rang behoort. Het is jammer, dat dit kranige figuurtje rondom het hoofd zoo veel geleden heeft. Vlak daarnaast boeit het oog de „ruiterij” van Pieter Wouwerman [7], uitmuntende door een aangenaam en krachtig coloriet en bevallig geschilderde beeldjes. Zijn meer beroemde broeder Philip is hier vertegenwoordigd door drie kleine paneelen, waarin zijn eenig talent in ’t schilderen van paarden en daarmeê gestoffeerde krijgstafereelen schitterend uitkomt. ’t Zijn alle drie vreedzame tafereelen, maar toch vol actie, leven en beweging in de keurig en toch breed gepenseelde figuren. In Wouwerman’s beroemde batailles ziet men het driftvuur paard en ruiter uit de oogen schitteren, in de vlugtenden de vrees, in de verminkten de pijn, in de gesneuvelden de doodskleur op de lippen; in zijn plunderingen en strooperijen de vrees en schrik van de overrompelden, den overmoed der plunderaars, veel levendiger dan in het tafereel van Droochsloot „plundering van het dorp” [8], interessant om de aardig geteekende en goed gecomposeerde groepen, maar ook opmerkelijk om de saaije manier waarop daar geplunderd wordt. In de Wouwerman’s op de tentoonstelling heerscht een woelige rust onder het zich verlustigende krijgsmansvolk. Beeldig mooi is het vosje op de „halt van ruiterij” [9] en „de schimmel” [10]. Ook „de ruiters aan den herberg” [11] is een echte Wouwerman.
Tot de keurige stukken uit het kabinet van baron van Pallandt, behoort ook het idyllisch tafereel van de „slapende nimfen en een herder in een landschap”, door Coinelis van Paelenburg, van wien door Houbraken getuigd wordt, dat hij „boven zijn tijdgenooten heeft uitgemunt zoo in teederheit, poezelheit en schoone omtrekken, als ook aangename verkiezinge, geestige byvoegselen van oude ruinen, natuurlijk gekleurde lantschappen, dunne en heldere luchten”, ’t geen hem tijdens zijn verblijf te Rome de eer en het voordeel deed te beurt vallen, „dat verscheiden Kardinalen op zijn aanlokkelijk penseel verslingert” raakten. De malsche vleeschkleur van zijn beeldjes op dit kleine paneel verraadt zijn gelukkige studie naar Raphaël.
Een pikant oud-Hollandsch stukje is het vrouwtje met haring [12] van den weinig bekenden 17 eeuwschen schilder Jacob Uchtervelt. Zeldzaam zijn ook de werken van Bartholomeus Breenbergh. Mej[.] A. P. Vaillant zond van dien Utrechtschen schilder een zeer curieus werk, ondanks zijn kleine afmetingen een would-be historisch cachet dragende en tot onderwerp hebbende „de verlossing van Petrus uit de gevangenis”. Opmerkelijk van wege de kleur is ook Queryn Brekelenkam’s „Koopvrouw in groenten” [12] en de naar den aard van het onderwerp conventionele ordonnantie van Simon van der Does „jongen en meisje met schapen” [13] dat èn om het coloriet èn om de schapen zeer de aandacht verdient. Een mooijer schaap in een zonderlinger gestoffeerd Italiaansch landschap dan het schilderij van Jan Baptista Weenix [14] is er zeker niet aan te wijzen. De knapste idylle is ontegenzeggelijk het tafereel van Ferd. Bol [15]; vooral het meisjekopje is uitmuntend geschilderd. Zeer waarschijnlijk zijn deze aanvallige kinderen portretten uit een aanzienlijke familie.
Om de reeks idyllen te sluiten herinneren wij nog vlugtig aan de „herders idylle” van J. Mytens [16], dat in ’t oog loopend conventioneel van opvatting is, zooals trouwens het onderwerp meêbrengt. Ook hier heeft men blijkbaar aan portretten te denken van idyllisch gestemde Hollanders uit de 17e eeuw, die zich de fantaisie veroorloofden om een tamelijk dwaas figuur te maken in Arcadië.
Dan was Norbert van Bloemen prozaïscher gestemd, toen hij zijn „liereman” en „rustende visschers” [17] schilderde. Van dezen schilder schijnt al bitter weinig bekend te zijn. Wij zagen althans voor ’t eerst van zijn werk en hoorden hem zelfs voor ’t eerst noemen. Hij behoort zeker niet tot de coloristen; zijn onderwerpen en figuren getuigen van weinig smaak, zijn bijwerk is zelfs zeer grof en verwachtig, maar alleropmerkelijkst is de actie in de knap geteekende figuren. Wat hij zijn menschen laat doen, is zeer waar uitgedrukt.
Een meester van den zelfden rang lijkt ons Hendrik Martensz Zorg, wiens „vischmarkt” [18] zich allerminst onderscheidt door een delicaat penseel. Het kleine deerntje op den voorgrond is zeer natuurlijk van uitdrukking en beweging.
De fruitstukken en zoogenaamde stillevens zijn zoo uitmuntend op deze tentoonstelling vertegenwoordigd, dat het ons leed doet er niet meer ruimte ter bespreking aan te kunnen wijden. De bewonderenswaardige techniek van de oude meesters, hun weergalooze correctheid in ’t nabootsen der natuur en hun fraaije kleur komt hier in verscheiden voortreffelijke werken al even meesterlijk uit als in de kloeke portretten, waaraan het eerste gedeelte van dit vlugtig overzigt gewijd was. Het „wildstuk” [19] van Jan Weenix is een prachtige nature morte, een voortreffelijke tegenhanger van zijn beroemde „zwaan” op het Mauritshuis.
Het middenstuk is een haas met een vel zóó natuurlijk gepenseeld, dat men zich verwondert hoe de kunst de natuur zoo nabij is kunnen komen. De doode vogels in de hoogte en de overige attributen zijn met gelijke zorg behandeld en het fraaist van de geheele schilderij is misschien nog het landschap op den achtergrond, in een warmen toon geschilderd. De haas van Jan Steen in diens „jager met wild” [18] is lang niet zoo mooi.
De stillevens-familie de Heem is fraai vertegenwoordigd door den vermaarden Jan de Heem, diens zoon Cornelis en Johan Davidsz. de Heem, een broeder van Jan. Van eerstgenoemden zond mevr. de douairière J. K. J. de Jonge een stilleven, van Cornelis prijkt een werk uit de collectie van den heer A. A[.] des Tombe en N. N. stond een werk af van Johan Davidsz. Alle drie getuigen van een ongewone vaardigheid in ’t schilderen van oog- en smaakstreelende vruchten en het natuurlijk nabootsen van porseleinen schalen en gouden en zilveren voorwerpen. In dit genre munten ook uit de twee werken van Juriaan van Streek en de prachtige paneeltjes, geteekend S. L. [18], met het glas fonkelenden rijnwijn, de perziken en granaatappels en de half geschilde sappige citroenen. De bekers van Heda [20] is misschien het schitterendste stilleven van de tentoonstelling[.] Ook de zilveren kan van Sant Acker [21] is een voortreffelijk stilleven.
Een vrij groot aantal bloemstukken van de eerste meesters, Rachel Ruysch, van Huysum, Elias van den Broek, Baltus van der Asch, werden ingezonden uit de Kabinetten van baron van Pallandt, mevr. de douarière van den Berch v. Heemstede, jhr. mr. G. C. J. van Reenen, N. N. en A. A. des Tombe. Het heerlijk frissche en heldere bloemstuk van laatstgenoemden maecenas, dat den indruk maakt als ware ’t eerst gister geschilderd, wordt toegeschreven aan Baltus van der Asch.
Van Jacob Gillig, een rare snaak van het Utrechtsche gilde, die, toen zijn stillevens van riviervisch hem geen profijt meer opleverden, zich aan ’t portret-schilderen zette, is een opmerkelijk paneeltje aanwezig, ingezonden door den heer Elch. Verveer. Ook van Pieter Potter is een interessant stilleven [22] aanwezig, niet behagelijk van kleur en ordonnantie, maar zeer waar in de voorstelling van de oude boeken, papieren enz. Met een fraai stukje „dood gevogelte” [21] van Willem van Aalst besluiten wij de reeks.
Aan het einde van ons overzigt spreken wij den wensch uit, dat deze tentoonstelling, die, naar wij vernemen, de belangstelling in de werken der onde meesters in niet geringe mate verlevendigd heeft, na verloop van ettelijke jaren door een tweede gevolgd worde. De kabinetten in de residentie bieden daartoe nog bouwstoffen genoeg en de eigenaars zullen na de voldoening, die zij van deze expositie mogten smaken, zeker wel bereid bevonden worden om nogmaals voor een goed doel mede te werken. En dat de tegenwoordige commissie, die zich zoo uitnemend voor haar lastige taak berekend toonde, zich wel diligent zal willen verklaren, daarvan houden wij ons overtuigd.


Inzending van de heeren:

  1. Mr. A. A. Gevers Deynoot.
  2. Jhr. mr. V. de Stuers.
  3. D. Boer en Zonen.
  4. A. A. des Tombe.
  5. Jhr. Mock.
  6. Mevr. de douairière Groeninx van Zoelen, geb. A. E. gravin van Limburg Stirum.
  7. C. A. A. baron van Pallandt.
  8. Mr. C. baron van Breugel Douglas.
  9. C. A. A. baron van Pallandt.
  10. De freules P. en A. Schimmelpenninck.
  11. Mr. C. baron van Breugel Douglas.
  12. 12,0 12,1 N. N.
  13. Mevr. de douair. J. L. van den Berch van Heemstede.
  14. C. A. A. baron van Pallandt.
  15. A. A. des Tombe.
  16. De dames M. en C. J. Amiabel.
  17. Mr. M. W. baron du Tour van Bellinchave.
  18. 18,0 18,1 18,2 N. N.
  19. C. A. A. baron van Pallandt.
  20. J. Stroebel.
  21. 21,0 21,1 Jhr. V. de Stuers.
  22. N. N.


Telegrammen.


Al de met een * geteekende Telegrammen zijn van REUTER.

* Algiers, 24 April. Pogingen om een agitatie uit te lokken werden waargenomen op verschillende punten van de provinciën Algiers en Oran. Alle noodige voorzorgmaatregelen zijn genomen. De troepen, wier tegenwoordigheid onnoodig is aan de kust, zijn naar de garnizoenen van het binnenland teruggeroepen. Van het eiland Tabarque geen nieuws.

* Algiers, 24 April. De spanning hier te lande wordt toegeschreven aan de aanhitsingen van een marabout in de landstreek Geryville, prov. Oran.
Een officier, die op verkenning is gegaan, zou met vier spahis die hem vergezelden, gedood zijn.
Tusschen Geryvilie en Efrendah is de telegraaf gezonken.

* Bona, 24 April. De kolonne Logerot, is Tunis binnengetrokken en kampeert thans te Oued Mellegue, halfweegs tusschen de grens en Kef. Tot dusver ontmoette zij geenerlei tegenstand.
Stortregens maken het terrein zeer glibberig. De hooge zeeën, sedert twee dagen, maken de ontscheping op Tabarca voor ’t oogenblik onmogelijk.

* Londen, 25 April. The Times beveelt het denkbeeld aan om, na de oplossing van de tegenwoordige moeijelijkheden in Tunis, de toekomst van dat Regentschap te doen regelen door de Mogendheden, die aan de Middellandsche Zee gelegen zijn.

* Lissabon, 24 April. Officieel is geconstateerd, dat geen enkel geval van gele koorts is voorgekomen.

* Weenen, 23 April. Z. M. heeft baron von Haymerle, in een plegtige audiëntie hem verleend, het grootkruis der St. Stefanus-orde geschonken.

* Pesth, 23 April. De finantiële Commissie uit den Landdag heeft het wetsontwerp betrekkelijk de conversie van de goudrente aangenomen.

Athene, 24 April. Luitenant-kolonel Valtino is als Minister van Oorlog beëedigd.
De Minister Koumoundouros heeft besloten, het antwoord op de jongste nota van de Mogendheden eerst na afloop van het Grieksche Paaschfeest, d. i. Dingsdag, in te zenden.

* Rome, 24 April. De heer Zeppa zal in de Kamer een interpellatie houden over de wijze waarop de ministeriële crisis is opgelost. Zijn motie zal in behandeling komen vóór die over de buitenlandsche politiek van den heer Damiani.
Men verzekert, dat tusichen het Ministerie en de meerderheid der Commissie van Rapporteurs overeenstemming is verkregen over de kieswet.

* Londen, 24 April. Het stoffelijk overschot van Beaconsfield is heden-ochtend per spoortrein naar Hughenden vervoerd.

* Londen , 24 April. Een depêche van den Onderkoning van Indië bevestigt, dat de ontruiming van Kandahar op vredelievende wijze heeft plaats gehad.

* Durban, 24 April. (The Daily News.) Een sterke partij onder de Boeren dreigt met hervatting van de vijandelijkheden, indien niet de geheele Transvaal onvoorwaaidelijk aan de Boeren wordt afgestaan. Waarschijnlijk komt de Commissie uit hun midden deze maand bijeen.
Vele Transvaalsche kooplieden verhuizen naar Natal omdat zij een nieuwen oorlog vreezen.



Beurs van Weenen, 25 April.

5 pct. Papierrente Mei 77.10 5 pct. dito Febr. —.—. 5 pct. Zilverrente Januarij 78.00. 5 pct. dito April —.—. Loten 1854 122.00 Dito 1858 183 50 Dito 1860 131—. Dito 1864 175 50. Crediet-Anstalt 318.—. Oblig. Lemb. Czernowitz-Spoorw. 171.50. Nation. Bank-Actiën 829.—. Hongaarsche Loten 116 20[.] Aandeelen Staatsspoorwegen (Fr. Contear.) 312.—. Dito Nieuwe Lomb. (Spoorw.) 111.50 Eng. Oost. Bank 134.00. Aand. Theis-Spoorw. 248 00 4 pCt. Goudrente 94.00 Hongaarsche Goudrente 116.00.
Wissel: Londen 117 50 Hamburg 57.30 Parijs 46 50 Napoleons 9.3 1 Zilver-agio 100.—. Plaatselijk Disconto 4

Beurs van Frankfort, 25 April (Slotkoersen)
5 pct. Papierrente Mei 66¾. 5 pct. Zilverrente Januarij 67⅝ Oost. Bank-Actiën 717—. Oost Creiet-Actiën 276.—. Fransch-Oostenr. Spoorw. 273.— Oostenr. Loten 1854 114½. Dito dito 1860 125½ Dito dito 1864 330.—. Hongaarsche Loten 228—. Hong. Schatkistbilletten 1874 —.—. 1 pct. Spanje (buitenl.) 1869 22⅛ 5 pct. Amerikanen 1871 100¾. 5 pct. Russen 1877 93—, Russisch-Oostersche Leening 60¼ Plaatselijk Disconto 3—.
Wissel: Parijs kort zigt 81.—, Londen kort zigt 204 90. Weenen kort zigt 173.60 Amsterdam kort zigt 169 20.



Binnenland.


Residentie-nieuws.
25 April.

H. K. H. Prinses Hendrik neemt de laatste dagen zeer in beterschap toe.



HH. KK. HH. Prins Frederik en de Prins en Prinses von Wied hebben gister een bezoek afgelegd bij HH. MM. den Koning en de Koningin.




Het Plaatselijk Comité voor de Noordelijke IJszeevaart ontving heden missives van HH. KK. HH. de Prinsen Alexander en Frederik, waarbij deze Prinsen wederom aanzienlijke bijdragen ter beschikking stellen voor de uitrusting van de Willem Barentz, waarmede men hoopt de Nederlandsche vlag ook dit jaar in de Noordelijke IJszee te vertoonen en nieuwe waarnemingen te doen.



Naar aanleiding van de tentoonstelling van oude kunst in de Gothische zaal deelt de heer V. de Stuers een reeks bedroevende en beschamende feiten mede over de manier, waarop onze landgenooten zich de plundering van de schatten van oud-Hollandsche kunst ten behoeve van het buitenland hebben laten welgevallen. Met de grootste onverschilligheid werd door natie en Regering toegezien, dat de beroemde collectie van wijlen Willem II, die eenmaal die zelfde Gothische zaal vulde, het land uittrok. En wil men weten, hoe de Nederlandsche particulier zijn schilderijen waardeert? Niets is gemakkelijker. Men heeft slechts de catalogi van vroegere loan exhibitions te onderzoeken. In 1867 — dus 14 jaren geleden — was er zulk een tentoonstelling te Amsterdam. Zij bevatte 298 schilderijen, waarvan 39 aan openbare instellingen behoorden. Blijft ter vrije, ongestoorde en onmerkbare verkwanseling over 159. Daarvan bevinden zich thans, voor zoover den heer de S. bekend is, 54 stuks in het buitenland of ongeveer een vijfde. Stellig zijn er veel meer over de grenzen getrokken, daar nog 54 andere schilderijen, waarvan de verblijfplaats den schrijver niet bekend is, in 1867 tijdens de tentoonstelling aan kunstkoopers behoorden. Onder de 54 schilderijen, die zeker verdwenen zijn, behooren stukken van den eersten rang, zooals uitvoerig wordt medegedeeld.
Een soortgelijke statistiek kan gemaakt worden naar aanleiding van de Amsterdamsche tentoonstelling van 1872. Daar waren 332 nummers, of na aftrek van 48 stukken aan openbare inrigtingen behoorende, 284 schilderijen. Als geëxpatrieerd zijn er mij 49 bekend, zegt de heer de S.; 45 nummers waren toen reeds in handen van kunstkoopers.
En wat zal de statistiek leeren, die men over 10 jaren met den catalogus der Haagsche expositie in de hand zal kunnen maken?
De heer de Stuers besluit zijn ontboezeming als volgt:
„Dat ons land regelmatig ten behoeve van buitenlandsche verzamelaars en musea geplunderd wordt, is helaas niet te voorkomen. De feiten spreken luide genoeg. Wat men thans nog vindt, zijn in den regel familie-portretten , waaraan men uit familie-zwak gehecht is; doch ook deze soort van waardering is vaak niet bestand tegen een handvol bankbilletten, en mij zijn lieden van goeden huize bekend, die zonder schaamte en zonder geldgebrek er toe gekomen zijn, de portretten hunner voorouders aan de schacheraars af te staan”.



Vertegenwoordigers van de voornaamste oud-adelijke geslachten in ons vaderland en daaronder verschillende hofdignitarissen, de Ministers van Buitenlandsche Zaken en van Koloniën, enz. enz., waren heden-ochtend op de begraafplaats Eik en Duinen vereenigd, om getuige te zijn van het bijzetten in den familiegrafkelder, van het stoffelijk overschot van den heer H. W. baron van Aylva van Pallandt van VVaardenburg en Neerijnen, in leven Opperkamerheer des Konings, oud lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal enz. enz., vóór eenige dagen alhier plotseling overleden. Ten half twaalf ure ongeveer kwam de deftige begrafenisstoet op den doodenakker aan.
Onmiddellijk achter den lijkwagen volgde een Koninklijk rijtuig, waarin Zr. Ms. Vertegenwoordiger, HDs. adjudant, luit.-kolonel Alewijn, en daarachter een rijtuig, waarin de Vertegenwoordiger van Z. K. H. den Prins van Oranje, luit.-kolonel W. C. Hojel, het stoffelijk overblijfsel van den overledene naar de laatste rustplaats volgden.
Aan de geopende groeve werd het eerst het woord gevoerd door ds. Knottnerus, die den overledene schetste als godsdienstig en geloovig man, als braaf vaderlander en aanhanger van het Huis van Oranje en als een der trouwste vrienden van Z. M. den Koning. Spr. deed gevoelen hoe de echtgenoote van den overledene, zelf eerst kortelings van een zwaar ziekbed opgerigt, diep getroffen was door dit plotseling afsterven. Hij smeekte troost en kracht voor haar van den hemel af en wenschte die ook aan de overige betrekkingen van den overledene toe.
Vervolgens sprak de predikant bij de Hervormde gemeente te Waardenburg en Neerijnen, die met eenige notabelen herwaarts was gekomen om den overledene de laatste eer aan te doen, een korte rede uit, waarin hij den overledene namens de inwoners van genoemde gemeente een laatst vaarwel kwam toeroepen en aan zijn groeve de getuigenis kwam afleggen, dat hij was een edel man in de volle beteekenis van het woord, een weldoener en raadsman voor zijn onderhoorigen, die allen hem met diep leedwezen hadden zien heengaan.
Toen vervolgens de lijkkist in den lamiliegrafkelder was nedergelaten, bragt de oudste zoon van den overledene den aanwezigen, in de eerste plaats den vertegenwoordigers van Z. M. den Koning en van den Prins van den Oranje, en de beide sprekers don innigen dank van de familie en betrekkingen voor de eer, den dierbaren afgestorvene bewezen. Hij dankte bovenal voor de getuigenis omtrent zijn geliefden vader afgelegd en verklaarde dat de achtergebleven betrekkingen zouden trachten, ware het ook van verre, de voetstappen van den overledene te drukken.



Onze lezers zullen in de Belgische correspondentie in ons nummer van Woensdag jl. met genoegen hebben ontwaard, dat de Hollandsche inzenders op de tentoonstelling van aqua-