Naar inhoud springen

Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/101

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

XIV.

Bij beuken, brem en nachtegalen.


 

Eindelijk hebben we dan ook weer een zomerschen Zondag, warm, zonnig en bijna windstil, een van die dagen, die honderd gulden waard zijn, als ze in vrijen tijd vallen, zooals een goede kennis van mij beweert.

Ik druk de waarde van zoo'n dag liever niet in gangbare munt uit. Natuurgenot is onbetaalbaar, dat is mijn eerlijke meening. 't Is iets dat niemand ons weer kan ontnemen, een verworven goed, dat bij ziekte en verdriet door de herinnering alleen ons kan troosten en moed inspreken.

Weinige tijden van het jaar maken zoo'n diepen indruk op een natuurvriend als de eerste weken van Mei. Zie in deze dagen in den morgen of in den namiddag, als de zon nog niet of niet meer hoog staat, een bosch uit de verte, en van nabij een weiland met bloemen of een plas op de heide. Het bosch, vooral het gemengde bosch, het parkbosch, waar beuk en berk, eik en den en spar dooreen staan! Wat is dat een weekstemmend mooi gezicht, zoo 's morgens tusschen acht en tien bij zonnig weer of 's avonds als de hemel vol koperwolken drijft. Het is niet de kleur alleen van 't sappig groen van pas ontbotte hooge beuken, dat als lichte wolken hangt tusschen donkergroene sparremassa's; niet die grijs-grauwe koepels van dennen, zwevend boven het bleekgroene loof van lijsterbes en vogelkers; niet de stammentinten van bemoste beuken,