Naar inhoud springen

Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/123

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

XVII.

Natuurlijke historie in de Kalverstraat.


 

Toen ik 't voor 't eerst zag, werd ik er wee van, en ik liep haastig van de étalage weg, maar zooals 't meer gaat bij akeligheden, ze trekken je onweerstaanbaar aan, en ik ben van de week stellig vier keer omgeloopen, alleen om 't weer te zien.

U kent toch onzen veldleeuwerik, emblem of happiness, den heerlijken jubelenden zanger van de vroege lente en den laten zomer, den mooien vogel die stijgende zingt tot het galmt uit de wolken, het fluitende vlekje in den blauwen hemel, dat alle groote en kleine kinderen zoo graag zoeken? Dat diertje kunnen Amsterdammers in 't najaar zien van heel dicht bij, vlak voor de glazen van een van de fijnste comestible-winkels in de Kalverstraat; of eigenlijk niet het heele diertje, alleen zijn kopje steekt naar buiten; de rest, gekookt of gebraden, weet ik 't, schuilt in een pannetje met een steel, een mooi bruin Jacoba-pannetje. U kunt er zeker van zijn dat uw tong en verhemelte niet bedrogen worden, en gelooft u het mooie rondschrift mauviette niet, dat er boven staat, het ongeplukte vogelkopje is het beste bewijs, 't is een mauviette, een echte leeuwrik, heerlijk voor u klaar gemaakt.

Er stonden gisteravond veel menschen voor den winkel, meest luidjes die niet met gebraden leeuweriken zijn grootgebracht, dat was duidelijk te hooren.