Naar inhoud springen

Pagina:HeimansEli1906WandelenEnWaarnemen.djvu/32

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

32

dat dieren, die elkaar ontmoeten, dikwijls een oogenblikje blijven staan en elkaar met de sprieten betrillen. Toch is het nog niet gelukt een redelijk bewijs te vinden voor de onderstelling, dat de dieren elkaar daarbij inlichten omtrent gebeurtenissen de kolonie betreffende.

Uit bijgaande afbeelding blijkt ook, hoe de mieren die een weg beloopen, door één hunner gebaand, steeds minder bochten maken om ten slotte den rechten weg te volgen. De streepjeslijn c b.v, door een mier op 't roet geteekend die onmiddellijk na b op het suikerspoor van deze kwam, vermijdt de groote bocht van b met de sterretjes. Binnen een uur tijds kan op 't roetpapier een rechte mierenstraat gevormd zijn,

Ook de wegen tusschen de stations "suiker" en "vleesch" vertoonen hetzelfde verschijnsel. Wat een omweg en wat al slingerbochten maakte de mier, die het eerst het vleesch ontdekte; de stippellijn d, de heenweg, is meer dan vijftien maal zoo lang als de kortste afstand en de terugweg nog tienmaal ongeveer, de lussen met de kruisjes werden afgesneden. De bochten met uitbuiging naar rechts, dus naar de oorspronkelijke groote bocht, naderen meer en meer de rechte lijn.

Op de stippellijn e naderde een mier uit een ander nest het vleesch, pakte een stukje en sjorde het weg, daarbij vermeed het dier den heelen krullewinkel en verwijderde zich in bijna rechte lijn langs e', zonder zich echter noemenswaard van zijn spoor te verwijderen.

Al deze onderzoekingen, die misschien menigeen futiel zullen toeschijnen, maar die inderdaad een groote wetenschappelijke waarde hebben, maken het niet waarschijnlijk dat wij, zooals oppervlakkig schijnt, in de mieren tot op zekere hoogte onze gelijken hebben gevonden, wat betreft