Naar inhoud springen

Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/119

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

105

Zoodra de aan de groote industrie beantwoordende algemeene productievoorwaarden in wezen zijn, zoodra de machinale voortbrenging, de opbrengst van kolen- en ijzermijnen, het vervoerwezen en dergelijke een zekere hoogte van ontwikkeling bereikt hebben, is deze productiewijze in staat tot een ongeloofelijk snelle uitbreiding, die slechts grenzen vindt in het ruwmateriaal en de afzetmarkt. Vandaar de voortdurende haastige aandrang naar het openen van nieuwe markten, die nieuwe ruwstoffen leveren en nieuwe koopers voor de fabrikaten. Op elke belangrijke uitbreiding van de markt volgt een tijdperk van koortsachtige voortbrenging, tot de markt overvuld is, waarop een tijdperk van stagnatie intreedt. "Het leven der industrie wordt tot een reeks tijdperken van middelmatige levendigheid, bloei, overproductie, crisis en stagnatie." Voor den arbeider beteekent deze kringloop het voortdurend schommelen tusschen overwerk en werkeloosheid, volkomen onzekerheid van werk en loonhoogte, over 't algemeen van het geheele bestaan.

Deze beweging verwikkelt zich met de door den technischen vooruitgang bewerkte, betrekkelijke, vaak ook volstrekte vermindering van het variabel kapitaal. Dan eens werken zij elkaar tegen—in den tijd van bloei, als de technische vooruitgang zorgt dat de arbeiders niet te weelderig worden: dan weer werken zij vereenigd in dezelfde richting, in den tijd van de crisis, als gelijktijdig met de werkeloosheid de concurrentiejacht het meest teugelloos, de drang naar vermindering der prijzen het wildst is, een vermindering die deels door invoering van nieuwe arbeid-besparende machines, deels door verlenging van den arbeidstijd, deels door verlaging van het arbeidsloon bewerkt wordt: steeds echter op kosten van den arbeider.

 
6. De machine als revolutionaire factor.
 

Als men een der harmonieapostels een schildering van het kapitalistisch fabrieksstelsel voorhoudt en hem vraagt of hij nog gelooft dat wij in de beste aller werelden leven, dan poogt hij gaarne de beantwoording dezer vraag te ontgaan door te verklaren: Ja. maar wij leven nog in een overgangstoestand. De kapitalistische grootindustrie kon hare zegeningen nog niet ten volle ontplooien, wijl zij door middeleeuwsch puin in haar ontwikkeling wordt belemmerd. Doch men vergelijke slechts den toestand van de arbeiders in de fabrieken met die van arbeiders in overeenkomstige huisindustrieele of handwerksbedrijven en men zal tot de bevinding komen, dat de eersten er veel beter aan toe zijn dan de laatsten, dat dus de grootindustrie den toestand der arbeiders inderdaad verbeterd, niet verslechterd heeft. Aldus de harmonieapostel.

Het valt niet te loochenen dat, waar het grootindustrieele bedrijf zich gevestigd heeft, in de oude huisindustrieën, handwerksbedrijven en manufacturen de arbeiders in nog veel erbarmelijker omstandigheden leven, dan in de fabrieken. Of dit ten gunste van de kapitalistische grootindustrie spreekt? Wij gelooven: nauwelijks. Het feit moet eenvoudig hieruit verklaard worden, dat het fabrieksstelsel in de takken van bedrijf waarin het zich nestelt, niet slechts den toestand

8