Naar inhoud springen

Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/55

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

41

Al deze bepalingsgronden bewerken, dat de waarde der arbeidskracht van een bepaalde arbeidersklasse in een bepaald land en op een bepaald tijdstip een bepaalde grootheid is.

Wij hebben tot dusver niet van den prijs gesproken, maar van de waarde; niet van de winst, maar van de meerwaarde. Zoo moet men ook hier in het oog houden, dat wij van de waarde der arbeidskracht spreken, niet van het arbeidsloon. Op een bizonderheid, die bij de betaling der arbeidskracht plaats vindt, moet echter reeds hier gewezen worden. Naar de opvatting der vulgair-economen schiet de kapitalist den arbeider het loon voor, aangezien de kapitalist den arbeider in de meeste gevallen betaalt, voor hij de producten van dien arbeid verkocht heeft. In werkelijkheid echter is het de arbeider, die den kapitalist zijn arbeidslevering op crediet geeft.

Nemen wij aan, dat ik aardappels koop om daaruit brandewijn te bereiden. Ik betaal de aardappels pas nadat ik den brandewijn voortgebracht, maar voor ik den brandewijn verkocht heb. Zou het nu niet belachelijk zijn, als ik beweerde dat ik den landbouwer den prijs van zijn aardappels voorschoot, aangezien ik dezen betaalde voor ik den brandewijn verkocht had? Neen, de landbouwer levert mij veeleer zijn aardappels op crediet, tot ik daaruit brandewijn bereid heb. Als ik zeg dat ik contant betaal, dan zeg ik daarmee dat ik de waar betaal zoodra ik haar koop. De kooplieden zouden zich zeer verwonderen over de ekonomische wijsheid van degenen die beweerden dat hij die hunne waren eerst betaalt nadat hij ze verbruikt heeft, hen niet slechts contant betaalt, doch hun zelfs het geld voorschiet. De vulgair-economen echter wagen het den arbeider nog steeds dergelijken onzin voor te kletsen. Als den arbeiders hunne waar arbeidskracht tegen contante betaling afgenomen werd, moest zij betaald worden op het oogenblik, waarop zij in het bezit van den kapitalist overgaat, dus aan het begin niet aan het eind van elke week. Bij het tegenwoordige betalingsstelsel loopen de arbeiders niet slechts gevaar hun loon niet te krijgen, zij zijn ook gedwongen op crediet te leven en daarom alle vervalschingen en verslechteringen der levensmiddelen door den tusschenhandel kalm te verdragen. Hoe langer de tijdsruimte der loonbetaling is, des te erger voor den arbeider. Een veertiendaagsche of maandelijksche loonbetaling is een der meest drukkende lasten voor den loonarbeider.

Hoe echter ook het loonbetalingsstelsel zijn moge, steeds staan arbeider en kapitalist onder normale verhoudingen tegenover elkaar als twee warenbezitters, die gelijke waren wederkeerig ruilen. Het kapitaal beweegt zich thans niet meer in tegenspraak met de wetten der warencirculatie, doch op grond dezer wetten. Arbeider en kapitalist staan tegenover elkaar als warenbezitters, dus als vrije en gelijke, van elkander persoonlijk onafhankelijke personen; zij behooren als zoodanig tot dezelfde klasse, zij zijn broeders. Arbeider en kapitalist ruilen gelijke waarden: het rijk van gerechtigheid, van vrijheid, gelijkheid en broederschap schijnt dus met de heerschappij van het loonstelsel te zijn aangebroken, het duizendjarig rijk van geluk en vrede. De ellende van knechtschap en tyrannie, van uitbuiting en vuistrecht ligt achter ons.

Aldus verkondigen ons de geleerde vertegenwoordigers der belangen van het kapitaal.