Couperus/Het drukke leven

Uit Wikisource

Het drukke leven

Auteur Louis Couperus
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Datering 1916
Bron Laurens Janszoon Coster Project
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over Het drukke leven op Wikipedia

Het Drukke Leven[bewerken]

Maar dat van vroeger ... Want over het hedendaagsch, drukke leven begrijp ik, dat gij zelve alles weet. Maar misschien weet ge niet allen, dat vroèger, in oud keizerlijk Romeinsche tijden, het leven, hoewel anders, precies zoo druk was als wij het thans hebben; zonder spoorwegen, telegrafen, telefonen, even druk, even druk ...

Stel eens, dat ik, wie ik ben, in vroeger eeuw ben; stel eens, dat ik schrijver-en-dichter ben in een der keizerlijke Romeinsche eeuwen. Eén der eeuwen kan ik wel zeggen, omdat de kleine verschillen in die vele eeuwen der oudheid minder snel wijzigden en wisselden dan in latere, mordernere eeuwen. Stel dus, dat ik een oud-Romeinsch auteur ben, met net genoeg fortuin om tot den ridderstand te behooren. Maar, bij voorbeeld, met nièt genoeg fortuin om mij een draagstoel te permitteeren, al heb ik ook het `recht van den draagstoel'. Want om een dràagstoel te hebben, en niet het `recht' er van alleen, moet ik ongeveer zes of acht slaven, liefst zwarte, hebben; die zijn duur en zès slaven kan ik mij niet veroorloven. Ik heb in mijn huisje, even buiten een der poorten van Rome - daar is het goedkooper dan in de Carinae, chique wijk - twee kleine, jonge goedkoope slaafjes. Maar dat is dan ook alles. Nu begint mijn drukke dag. Ik sta op en omdat ik ver van de waterleiding der Aqua Claudia woon - een van de slaafjes moet water halen - heb ik oog géen badkamer en moet dus, te voet, naar een der Baden, van Titus of Caracalla, dat hangt van de eeuw af, waarin ik besta. U begrijpt, dat die wandeling vóor en nà het bad, terug, veel tijd neemt; het bad zelve is ook omslachtiger dan wij, modernen, het nemen. Ontbijten kan ik even in of liefst, goedkooper, bij de Thermen.

Na dit morgenbegin heb je geen lust dadelijk naar huis te gaan en te gaan werken aan het epos of de epigrammen, die je in je dichterkop hebt. Neen, je gaat met een paar kennissen, die je ontmoet - het regent of de zon straalt fèl - naar een der vele portieken of bazilieken van Rome. Als je een rijken vriend ontmoet, in een draagstoel, en hij noodigt je meêe gedragen te worden, kan je, na véle plichtplegingen, voor een eindje dat aannemen.

Meen nu niet, dat je in de bazilieken en portieken een morgenflânerie kan beginnen als op de boulevards van Parijs of het Corso van het hedendaagsche Rome. Alles behalve; daar is het Rome-der-keizers te druk toe. Iedereéen heeft het er druk, want iedereen heeft er minstens eén of twee processen. Jijzelf, al ben je dichter, het oóKegge een proces. Over het scheidsmuurtje van je tuintje met je buur, of over een slootje of gootje langs je goedkoop huisje en in de bazilieken moet je je advocaat toch spreken en eens vragen of er voortgang is in je proces, want het schièt nooit op en wordt zoo duur, dat, nu je dat vermaledijde gootje of slootje of muurtje te beprocedeeren hebt, je even goed zònder muurtje, slootje of gootje in de dure Carinae hadt kunnen wonen. Alleén ... daar, wees er verzekerd van, had je weêr een ander en veel ingewikkelder proces gehad. Maar een proces zoû je gehad hebben. Iedere Romein had een proces ... Nu goed, je hebt je advocaat gezien en met hem geconfereerd. Maar nu herinner je je, dat een van je mededichters op dit uur in een der portieken in 't publiek zijn nieuw gedicht voorleest, en je moet daar, uit hoffelijkheid èn diplomatie heen. Precies zoo als wij een bezoek afleggen. Dat doe je dus en je hoort naar de voordracht van je mededinger-letterkundige en denkt eigenlijk aan je éigen werk, dat je thuis wacht in je eigen goedkoop huisje, buiten Rome ... Eindelijk is de voordracht gedaan, je complimenteert `je vriend', dien je au-fond niet kan uitstaan en zonder eénig talen vindt en je wandelt met hongerige maag terug.

Thuis, vindt ge, tenzij je bij je twee slaafjes, Lollia of Cynthia houdt, om je huishouden te doen, eén wanorde in je bachelor-dichterhuisje; je scheldt je slaafjes, geeft ze zelfs met de zweep; de een heeft met de kruik water gemorst en moet er dus op nieuw uit om op nieuw water te halen; de ander kan nog niet koken, omdat er geen water is, maar wappert met een rieten waaier al het vuur vast aan; enfin, over anderhalf uur zal je misschien kunnen dineeren. Dat diner, hèb je het, is je frugale dichtermaal; je mag daarna een sièsta nemen; dàn kan je eindelijk aan je epos of epigrammen werken, een uùrtje lang, maar daarna moet je absoluut weêr uit, om naar de boekhandelaars te gaan, die wonen bij de Basilica Julia of in de Argiletische wijk, want je hebt in dàgen niet van ze gehoord en je wil toch wel eens weten hoe je werk wordt verkocht en, weet je, als je je niet nu en dan eens vertoont, zetten ze je nog méer af, dan ze anders al doen. Je gaat ze dus zien en ze vertellen je, dat nièmand je koopt en dat ze slechte zaken met je doen en je bent in een slecht humeur. Enfin je herinnert je, dat je geïnviteerd bent om te avondmalen bij je vriend Claudius, en je loopt dus bij den barbier-kapper binnen om je wat of te frisschen - als je er aan gedàcht hebt, heb je een van je slaafjes je mooiste toga en feesttuniek bij dien barbier-kapper laten brengen - ; opnieuw geschoren - anders heb je midden in den nacht weêr een baard! - ; frisch geparfumeerd - iedere Romein, die gaat souperen, parfumeert zich -, fijn gedost, ga je naar je vriend om na je bezigen morgen, je werkzamen middag, je mondainen avond-en-nacht te beginnen.

Je soupeert nog al lekker; en zijn zangers en danseressen en ook goochelaars en kunstemakers met tamme beren; enfin, het is bepaald een erg gereüsseerde soirée. Na deo soirée stelt de gastheer voor eens een toertje te maken naar de Suburra, waar de mooiste meisjes ontvangen ... Nu, de nacht wordt ook nog al druk, nà den drukken dag, en zoo tegen ochtend-schemering kom je thuis, in je goedkoope buitenhuisje, buiten een der poorten van Rome.

Je slaperige slaafje toont je een pakje wastabletten van je advocaat, die je verzoekt dien morgen, dàdelijk na het eerste uur (zoo wat zes uur, modernste tijdrekening,) bij hem te komen, er bij voegende, dat hij, zoo je niet exact bent, er niet voor instaat het proces over je muurtje, slootje of gootje te kunnen winnen. Je vloekt bij Herkules, gooit je op je bedde en na twee uur dommelen sta je op, dènkt niet aan bad of ontbijt en rept je - te voet, of op het muildier van een van je buren - naar je advocaat, die je een uur laat wachten, omdat hij zelf ook een heel druk leven leeft en reeds bezig is met een ànderen cliënt, die een veel interessanter proces heeft - over een èrfenis! - dan jij over je muurtje of gootje of slootje ...

En ben je met je advocaat eindelijk klaar, nu, dan wacht je weêr een andere, drukke dag ... En zoo gat het door, tot je eindelijk, zoo tegen de maand Mei of Juni of Juli tien dagen vacantie mag nemen te Scheveningen, pardon, ik meen te Baiae of Antium ...


1916