De Katholieke Illustratie/Jaargang 1/Nummer 1/Martinus van Velden

Uit Wikisource
De wapenschouwingen van Junij 1867 Martinus van Velden (1867) door H. A. Banning

De Katholieke Illustratie, jrg. 1, nr. 1 (1867), p. 4.

Het feestvierende Rome
Uitgegeven in 's-Hertogenbosch door Administratie van de Katholieke Illustratie (uitg. door Henri Bogaerts).
[ 4 ]

MARTINUS VAN VELDEN.



Het is een loffelijk gebruik, om in de geschiedboeken de levensbijzonderheden op te teekenen en ter navolging voor te stellen, van mannen of vrouwen, die zich op een uitstekende wijze verdienstelijk gemaakt hebben jegens het vaderland en de maatschappij, of die door hun godvruchtigen levenswandel boven hunne tijdgenooten hebben uitgeblonken. Daardoor heeft elk land zijne helden en groote mannen, wier namen van geslacht tot geslacht in den mond van het volk blijven voortleven. Zoo kent elk Nederlander de roemrijke daden van den zeeheld de Ruijter, de ontvlugting van Hugo de Groot, den heldendood van Jan van Schaffelaar, den moord der de Witten en zelfs de geschiedenis van Albert Beyling, die zich levend liet begraven, omdat, hij zijn gegeven woord ook zelfs niet tegenover een vijand wilde breken, ofschoon het nog te bewijzen zal zijn of laatstgenoemde niet geheel tot het rijk der verdichting behoort.

Wij, Katholieken van Nederland, zijn echter bijna geheel onbekend met de mannen, die als geloofshelden hebben uitgeblonken in de droevige tijden van vervolging, die liever de grootste pijnigingen en den smadelijksten dood hebben willen ondergaan, dan hunne belofte, aan God gedaan, te verbreken.

Zij zijn bij honderden te tellen, die de banier des geloofs door hun bloed geheiligd hebben, toen geheel ons vaderland in het ongeloof scheen te zullen verzinken. Schier geen stad is er in ons land te vinden, waar niet een plaats aan te wijzen is, die getuige kan van een heldhaftigheid even groot als die de Ruijter, Jan van Schaffelaar en andere Nederlandsche helden aan den dag hebben gelegd. Doch aan slechts weinige Katholieken zijn de namen dier Christen helden bekend; wel heeft men sommigen hunner vervolgers een eervolle plaats gegeven in de geschiedboeken van ons vaderland, die ons stelselmatig zijn opgedrongen, zoolang men onder de stiefmoederlijke regeringen van ruim twee eeuwen, ons slechts de kruimels toewierp van het brood der vrijheid. Onze helden staan daarin echter meerendeels gebrandmerkt.

Wij willen daarom in dit tijdschrift nu en dan eenige bijzonderheden mededeelen uit het leven dier geloofshelden; niet om haat tegen onze protestantsche landgenooten op te wekken, die ongetwijfeld met ons de gepleegde barbaarschheden zouden verafschuwen, wanneer men het er niet altijd op had toegelegd om die voor hen verborgen te houden, of in een valsch licht te stellen, maar om dankbaar hunne nagedachtenis in eere te houden. Wij zijn in de gelegenheid gesteld, om het portret te leveren van een der laatste slagtoffers der geloofsvervolging hier te lande, namelijk van pastoor van Velden, die in het jaar 1639 den marteldood stierf, en wij willen daarom met hem de rij der geloofshelden openen.

Martinus van Velden werd in het jaar 1603 te Leijden geboren. Reeds in zijne vroege jeugd openbaarde zich bij hem een helder verstand. Toen hij zich later ging voorbereiden tot, den geestelijken stand, iets wat men in dien tijd reeds eene heldhaftigheid kon noemen, verbaasde hij ieder door de snelle vorderingen, welke hij in de wetenschappen maakte, en kon men reeds voorzien, dat hij om zijne godsvrucht, deugd en begaafdheid een helder licht, zou worden in den droevigen nacht des ongeloofs. Op den leeftijd van 24 jaren en dus in het, jaar 1627 werd van Velden te Antwerpen tot priester gewijd. In dien tijd was wel de storm der vervolging geweken, maar de haat tegen het Katholicismus was daarom niet uitgebluscht, en de priesters konden hier en daar niet anders dan in de grootste stilte hunne heilige bediening waarnemen. Van Velden werd door zijne overheid belast met de zorg over de kudde, die hier en daar verspreid was in de dorpen Zegwaart, Stompwijk, Soeterwoude, enz., van welke moeijelijke taak hij zich gedurende een twaalftal jaren met de meeste zorg heeft gekweten. Nacht en dag ijverig werkzaam zijnde voor het heil der hem toevertrouwde zielen, was het hem niet slechts gelukt de zuiverheid des geloofs onder zijne kudde te bewaren, maar hij mogt zelfs de voldoening smaken van enkele afgedwaalden tot den schaapstal terug te brengen. Ofschoon hij de leeken steeds vermaande en aanspoorde om geduldig te blijven bij de verdrukking, bij de miskenning hunner regten, en hun lijden aan God op te dragen als een offer voor hunne zonden, tartte hij kloekmoedig het gevaar, wanneer het de verdediging van de zuivere Christelijke leer gold. Daardoor had hij zich vele vijanden gemaakt onder hen, die zeer goed zagen, dat zijn ijver en godsvrucht velen aan de ware leer getrouw deden zijn, die waarschijnlijk anders aan de verleidelijke stem van het ongeloof gehoor zouden hebben gegeven. Reeds meermalen had men hem smadelijk bejegend, tot er eindelijk een zamenzwering werd gesmeed tegen zijne vrijheid en zijn leven. Het was op vasten-avond-zondag van het jaar 1639, dat pastoor van Velden, op het dorp Middelborg in de nabijheid van Gouda in de woning van een der ijverigste Katholieken het H. Misoffer wilde opdragen. Naauwelijks echter was hij na de Confiteor het altaar opgetreden, of eensklaps hoort men buiten een groot getier. Onder vloeken en verwenschingen drong eene woeste bende het huis en de kamer binnen, alwaar de geloovigen bijeen vergaderd waren. Even als eertijds in de katakomben stelden deze zich niet te weer, maar bleven geduldig hun lot afwachten, bereid om voor Christus en Zijne leer den dood te ondergaan. Op hetzelfde oogenblik dat de priester zich omkeerde om te zien wie de rust kwam storen van hen, die daar alleen bijeen gekomen waren om te bidden, ontving hij een sabelhouw op het hoofd, welke hem onmiddellijk ter aarde deed nederstorten. Een kreet van ontzetting deed zich onder de geloovigen hooren, waarvan nog enkelen tegelijkertijd werden gewond. Het misgewaad was in weinige oogenblikken door zijn bloed rood geverwd. Toen de vervolgers zagen, dat hun slagtoffer het bewustzijn verloren had, sleurden zij hem buiten het huis en voerden hem, toen hij na eenigen tijd uit zijne bedwelming ontwaakt was, met zich mede naar Gouda. Gedurende den ganschen weg moest hij allerlei smaad en hoon verduren, vooral ook om het gewaad dat hij droeg, waartegen allerlei godslasteringen werden uitgebraakt. Te Gouda werd hij onder voorwendsel dat hij het volk verleidde, als een afgodendienaar in de gevangenis geworpen, zonder dat men zelfs zoo menschlievend was zijne wond, waaruit voortdurend bloed vloeide, voldoende te verbinden. Den volgenden avond werd hij door de policie naar den Haag overgebragt en daar zoo streng bewaakt, dat geen zijner vrienden bij hem mogt worden toegelaten.

En dat alles had plaats zonder dat de godvruchtige priester iets had gedaan, wat met de wetten des lands in strijd was en zonder door eenig regter verhoord te zijn geworden. Eindelijk gelukte het zijnen ouders, door voorspraak van zeer invloedrijke personen en na een aanzienlijke som gelds als borgtogt te hebben gesteld, te erlangen dat de martelaar in hunne woning mogt verpleegd worden. Doch al hunne zorgen mogten niet baten. De wond, welke men hem had toegebragt, bleek doodelijk te zijn, en op den 6den April bezweek hij, na volgens het voorbeeld van den H. Stefanus, voor zijne vijanden te hebben gebeden.

Toen men zijn lijk in de St. Pieters-Kerk van zijne geboorteplaats ter aarde ging bestellen, werd het nog met smaad en hoon overladen door hen, die met een gloeijenden haat tegen Christus en zijne Kerk bezield waren; doch de geloovigen, die het volgden, dankten in hun hart God, omdat de beminde herder nu een plaats had verworven onder de martelaren, die reeds voor eeuwen blijmoedig voor Christus den dood waren ingegaan.

Men kan zich het best een denkbeeld maken van de populariteit, welke pastoor van Velden bezat, wanneer men in het oog houdt dat, in weerwil van de weinige vrijheid, welke de Katholieken bezaten, om in het openbaar getuigenis van hun geloof af te leggen, schier overal in Holland de beeldtenis van den martelaar en de afbeelding van zijn marteling te vinden waren. Er zijn ook een aantal jaar- en maandschriften op hem vervaardigd, en onder het meest bekende portret leest men het volgende vers:

Siet hier een Priester Goods: Siet Martinus van Velden,
Die voor God en Geloof, sijn lijf en leeven stelde;
Wanneer hij voor 't Altaar, een uure van Ter-Gouw,
Op vasten-avonds-dach, door 't swaard ontving een houw.
Een houw: een wond in 't hoofd, die met roodverw bebloede
Sijn witte Alb; door welk de gank hem seer vermoede:
Gekerkerd in den Haag: te Leijden, een Bandiet.
Wat Batavier en vlamt op sulk een sterven niet!

Wij hebben gemeend dezen geloofsheld aan de vergetelheid te moeten ontrukken.

De Oude Valentijn.