Groot volkomen moolenboek/Deel 3/Architectura mechanica of moolen-boek van eenige opstallen van moolens nevens hunne gronden

Uit Wikisource
Voorbericht van deel 3 Groot volkomen moolenboek (1734) door Auteurs van deel 1 en 2: Leendert van Natrus, Jacob Polly en Cornelis van Vuuren
Auteur van deel 3: Pieter Linperch

Architectura mechanica of moolen-boek van eenige opstallen van moolens nevens hunne gronden

Uitgegeven in Amsterdam door Johannes Cóvens en Cornelis Mortier.

[ Afb. ]

BESCHRYVING
Van de Gronden en Opſtallen der Volgende
MOOLENS.

Figuur 1.

Beſchryying over de Grond van de dubbelde Olie-molen, ſtaande tot Wormerveer, in Noord-Holland.

A. De Kap in toelaag te zien in ’t geheel.
B. De halve Rolring te zien hoe de zelve gemaakt moet werden.
BB. Het halve Tafelement met de Vloerſtukken daar op, en de halve Koup in ’t plat.
C. De Schiefloop die het Steenwiel omdryft, heeft 13 ſtaven.
D. Het Sparwiel heeft 76 Kammen, de deeling 5 en ¼ duim.
E. De Schiefloop die het Wiel op de Windelas omdryft, heeft 26 ſtaven.
F. Het Kamwiel op het Windelas heeft 61 Kammen, 5 en ¼ duim deeling.
G. de twee Roerwíelen die op de Windelas zitten hebben yder 33 Kammen.
H. Het Roerwiel daar toe heeft 36 Kammen. HH. Het andere Roerwiel heeft 41 Kammen.
I. Het kleyne Wieltje op de Roerſtok heeft 12 Kammen, de deling 4 en ¼ duim.
II. Het ander klein Wieltje heeft 13 Kammen, de deling 4 en ¼ duim.
K. De onderſte grond in ’t plat te zien met al zyn werken.
K. 1. Is de Voorſlags-lade. K. 2. Is de Naſlags-lade.
L. De grond in ’t plat met zyn pilaars te zien. L. 1. De Schuer in ’t plat met zyn Zaad-kaſſen.
L. 2. De Koek-kaſſen van vooren ſtaande te zien. L. 3. De ſteilen met de ſpande van de Schuer te zien.
L. 4. De platte grond van de Turf-plaats.
M. De Olie-bakken. De trappen zyn genommert hoe veel treden yder heeft.

Figuur 2.

Beſchryving oyer de Opſtal van de dubbelde Olie-moolen.

A. Het Kamwiel in de kap heeft 54 kammen.
B. De Bonkler daar toe die op de ſpil zit heeft 35 dollen, de deling 5 en ¼ duim.
C. De Schiefloop die de ſteen omdryft, heeft 13 ſtaven.
D. Het Sparwiel heeft 76 kammen, de deling 5 en ¾ duim.
E. De Schiefloop die het Wiel op de Windelas omdryft, heeft 26 ſtaven.
F. Het Kamwiel op het Windelas heeft 61 kammen, de deling 5 en ¼ duim.
G. Het Roerwiel dat op de Windelas zit‚ heeft 33 kammen. H. Het Roerwiel daar toe heeft 36 kammen.
I. Het kleine Wieltje op de Roerſtok heeft 12 kammen, de deling 4 en ¼ duim.
K. De Roede lang 76 voet, het hek 7 voet breet, 14 duim op de voorzyde van de roede daar de borde opleggen.
L. De Schuur met de wooníng van ter zyde te zien. M. Dat ſchelrad heeft 53 tanden 5/4 duim deling.

Figuur 3.

De doorgeſnede Voorſlags-lade van de Olie-molen.

A. De jaag-yzers met de Haaren daar tusſchen, zoo als dezelve moeten wezen, als dat Olie-ſlaad, de kusſens, en bytels, en ſchyjen daar tusſchen, zoo als dezelve moeten gemaakt zyn.
B. De potten van binnen te zien met de yzere platen daar de ſtampers op vallen.

Figuur 4.

De Jaagyzers, Stampen, Hayje , Kusſens, Haare en Koekzakken in ’t plat te zien van de Olie-molen.

Zoo als dezelve gemaakt moeten werden op zyn rechte groote, breedte of langte.

Figuur 5.

De doorgeſnede Naſlags-lade van de Olie-molen.

A. De jaag-yzers met de haaren daar tusſchen, zoo als dezelve moeten wezen als het Olie ſlaat, maar zyn wat kleinder gemaakt, als de andere in de Voorſlags-lade, zoo al dezelve Figuur uitwyst; de kusſens, of bytels zyn op de rechte maat getekent.
B. De potten zyn Op de zelve manier als de andere. [ Afb. ]

Figuur 6.

Beſchryving of Fondament over de Windel-as van de Olie-molen, hoe dezelve verdeelt moet werden, om de gaten van de ſpaken op zyn rechte order te zetten.

Zoo verdeelt men de Windelas in 21 deelen, en ſlaat daar 21 lynſlagen op, verdeelt hem overdwars in 7 deelen daar de ſtampers met de hayje komen‚ doen dan Op yder dwarslyn van de 7, drie gaten , verdelende dezelve lynen yder in drie gelyke delen, zet dan yder gat op een kruis, daar de lynen door malkander ſnyden, verſtaande yder ſtamper drie ſpaken, en de Naſlag-hay met de Loos-hay drie ſpaken tezamen, dezelve zoo breet, datze beide de hayjen lichten kan. Op de 21 lynen die op de as zyn geſlagen, zyn 6 ſtampers en twee hayjen‚ welke driemaal 7, dat is 21 ſpaken te zamen maken; maar de Voorſlags-hay heeft een ſpaak, en ſtaat tusſchen de lynſlagen in; de loos-hay daar toe heeft twee ſpaken, maar de een zoo breed, datze beide de hayen lichten kan; de hayje moet gelicht 19 en ½ duim van dat oli-blok als zy hait; de ſtampers moeten 7 duim gelicht van ’t oli-blok; de potten daar de ſtampers in vallen zyn 12 en 1/8 duim diep. De 4 {{c|Figuuren A. zyn hoe men een Windelas van de enden verdeelen moet, met de inſtrumenten hoe men de lynſlagen op de Windelas krygen zal. B. Is de verdeeling van de windelas-ſpake, hoe dezelve op zyn order geſtelt moet werden. C. De windelas van de zyden en van vooren te zien; om nu de lynſlagen beter te zien, zoo hebben wy de windelas met C. getekent, de heele rondte in ’t plat geleit. De 4 ſchrabben, op geſtippelde lynen zyn genommert met 1, 2 , 3 , 4. D. Deze {{c|Figuur wyst aan, hoe men een as maken moet. .E. De mal om de ſcheenen daar na in te leggen. F. Is een {{c|Figuur van een ſpake hoe dezelve gemaakt moet werden.


Figuur 7.

Beſchryving over de Grond van de Oost-Indiſche Zaag-molen, ſtaande tot Amſterdam.

A. Het Zaag-blad is 12 voet lang, het welk moet ingezet in de Raam A A. welk hout Q. word Opgeſchoven tot A A. om de Zaag-bladen in te zetten, wanneer men Kromhout wil zagen. B. De tweede zoort van Zaag-bladen zyn ordinari 6 en ½ voet lang; maar de derde zoort wat minder, zoo als men ’t belieft. C. De kruk is na de ſchale getekent in zyn rechte order, zoo als dezelve moet gemaakt wezen; de kruk is in 3 delen verdeelt; de bochten zyn 9½ duim hoog‚ gelyk by de D. te zien is, welke tweemaal 9½ dat is 19 duim zagen; de dikte van de kruk is 5½ duim. E. Het metaal dat op de kruk leit is een voet lang, 3 duim hoog‚ 2 en ½ duim dik, het welk na zyn order getekent is. F. De onderſte Schuifwielen die de ſlede voortzetten, zyn 6½ voet hoog, een halve duim deling op de tannen. G. De Schiefloop daar toe 7 ſtaven. H. De yzere ſtang is getekent zoo als de zelve moet gemaakt werden‚ de deling is 1 7/8 duim. Op de yzere ſtang, by de ſchiefloopen G. is een kramme overgeſlagen, om dat de ſtang niet uit het ſchiefloop ſpringen zal. I. De twee vaste binten welke binnen over de Molen komen. De K. wyst aan waar dezelve moeten ſtaan; die twee andere binten zyn de ſtyle weg in de midden, en moeten ſtaan in de gaten getekent met L. M. De kap met de toelaag van boven te zien. N. De binte van de ſchuur van vooren. O. De ſpande van de ſchuur van voren. P. De ſpande van de kap van de Molen, zoo als men dezelve met hout dekt.


Figuur 8.

Beſchryving over de Opſtal van de Oost-Indiſche Zaagmolen.

A. Het kamwiel aan de as heeft 68 kammen, 5¼ duim deling. B. De ſchiefloop daar toe 33 ſtaven.
C. Het bonkler om de ſpil heeft 43 kammen, 5 1/8 duim deling.
D. De ſchiefloop die op de kruk zit daar toe heeft 42 ſtaven.
E. De yzere wielen die het hout opwinden 44 tanden, 4 duim deling.
F. De onderſte ſchuifwielen die de ſlede voortzetten zyn 6½ voet hoog, een halve duim deling.
G. De Schiefloop daar toe 7 ſtaven.
H. De zyde van de ſchuur is zoo getekent, als of men de delen rechtop zetten, op de Hoogduitze manier.
I. De roede is lang 84 voet, dat hek 7 voet en 8 duim breed in ’t geheel, met de zomen op de voorzy van de roede 15 duim daar de borden Op leggen.

Figuur 9.

Beſchryving over de Grond van de Zaag-molen, ſtaande tot Sardam in Noord-Holland.

A. Het Zaagblad is 8 voet lang, het welk moet ingezet in de Raam AA. welk hout Q. werd opgeſchoven tot AA. om de zaagbladen in te zetten, wanneer men kromhout zagen wil.
B. De tweede zoort is 6 voet lang‚ maar de derde zoort wat minder, na u believen; de deling van de tanden Op de zaagbladen zyn ordinari 1½ duim, maar als men kromhout zaagt, met een of twee zagen, heeft men een zoort van zaagbladen daar de tanden twee duim verdeelt zyn.
C. De kruk is na de ſchale getekent in zyn rechte order; de kruk is in drie delen verdeelt; de bochten zyn 9½ duim hoog, gelyk by de D. te zien is, welke tweemaal 9½ dat is 19 duim zagen; de dikte van de kruk is 5¼ duim.
E. Het metaal dat op de kruk leit, is een voet lang, 3 duim hoog, 2½ duim dik, het welk na zyn order getekent is.
F. De onderſte ſchuifwielen die de ſlede voortzetten zyn 6½ voet hoog, een halve duim deling op de tanden.
G. De ſchiefloop daar toe heeft 7 ſtaven. H. De yzere ſtang is getekent zoo als dezelve moet gemaakt werden, de deling is 1 7/8 duim. Op de yzere ſtang by de ſchiefloop G. is een kramme met een veder overgeſlagen, om dat de ſtang niet uit het ſchiefloop ſpringen zal.
I. De vaſte binten welke binnen over de Molen komen; de K. wyft aan waar dezelve moeten ſtaan: de twee andere moeten ſtaan in de gaten, getekent met de letter L.
[ Afb. ]M. De kap met de toelaag van boven te zien. N. De binte van de ſchuur van van voren met de ſpande.
O. De binnenſte ſpande van de ſchuur. P. De ſpande van de kap van de Molen‚ zo als men de zelve met hout dekt.


Figuur 10.

Beſchryving oyer de Opſtal van de Sardammer Zaagmolen.

A. Het grote Kamwiel aan de as heeft 68 kammen, 5¼ duim deeling. B. De ſchiefloop daar toe 33 ſtaven.
C. Het bonkler aan de ſpil heeft 43 kammen‚ 5½ duim deeling. D. De ſchiefloop op de kruk heeft 42 ſtaven.
E. De ſchuifwielen 44 tanden 4 duim deling.
F. De onderſte ſchuifwielen die de ſlede voortzetten, zyn 6½ voet hoog, een halve duim deling.
G. De ſchiefloop daar toe 7 ſtaven daar de yzere ſtang in leit.
H. De zyde van de ſchuur is zoo getekent, als of men de delen recht opzette, op de Hoogduitſche manier.
I. De roede lang 82 voet, met hek 7 voet en 8 duim breed in ’t geheel, met de zomen; op de voorzyde van de roede 14 duim daar de borden op leggen.


Figuur 11.

Beſchryving hoe men de Winſche op de Molen-roeden boren moet.

Neemt een voet hoog, gelyk van A tot B, en zet dan u paſſer op de punt A‚ en trekt van B 6 duim voort tot C, haalt dan van A tot C een rechte linie, verdeelt dan de ronde Cirkel van B tot C, op dezelve manier gelyk die hier verdeelt is; dat is de rechte maat hoe men de Winſche boren moet. Neemt den een lat, en legt die op de Roede drie quartier of een duim van de voorkant. Geeft daar een ſchrap even ver van de voorkant, of de Roede recht of krom is, gelyk de zelve boven by de A verdeelt is, verſtaande zoo ver als de hechten wezen moeten.

By exempel. Een Roede was 78 voeten lang, en men wilde aan yder end 28 hegten zetten, verdelende yder gat 15 duim van malkander; gelyk deze kleine Roede verdeelt is. Neemt dan u ſway en zet die op de Roede, gelyk boven by A en D te zien is, verſtaande de A Voor u ſchrap die gy op de Roede geſchreven hebt; opent dan u ſway van B tot C, en zet dezelve zoo geopent op de Roede by N°. 1. boort daar een gat door, zoo ſchuin als de ſway ſtaat‚ dat gedaan zynde, zoo neemt u ſway weer te rug van C tot B, zoo als dezelve in de Figuur ſtaat, en zet dezelve op de Roede by N°. 28. boort daar wederom een gat, ſteekt daar een ſtok in, maakt daar een lyn vaſt‚ een voet hoog van de Roede, haalt dan de lyn tot N°. 1. ſteekt daar wederom een ſtok in, en maakt de lyn vaſtt op de zelfde hoogte, opent dan u ſway tot N °. 10. zet dezelve wederom op de Roede by N°. 10. boort daar een gat, ſteekt daar de derde ſtok in, maakt dan de lyn van N°. 1. los‚ en doet dezelve om de ſtok van N°. 10. maakt dan de lyn wederom vaſt by N°. 1. en ziet of de volgende Nommers, te weten, N°. 14. 18. 22. 26. ook accorderen met de geſpannen lyn, als dezelve niet accorderen, zoo boort noch een gat by N°. 18. ſteekt daar een ſtok in, en zoo ’er aan de andere Nommers yets ſcheelt, zoo kunt gy dat helpen met wiggen aan de hechten. Dit gedaan zynde, zoo vangt aan te booren, wel acht nemende dat gy de boor by de ſchrap, en neffens de geſpannen lyn laat accorderen‚ hellende de boor na de rechterhand een duim op de voet over. Doch of ’t gebeurde dat gy een Roede moeſt maken die langer of korter was, daar meer of minder hegten in quamen, zoo moet gy dezelve ſchuinte in ’t booren gebruiken; doch de verdeling van de gaten na de lengte of korte van de Roede vergrooten of verkleinen. Gy moet wel toezien dat het derde gat van ’t kleine end. N°. 26 winkelrecht geboort werd. Laat u avegaar vallen na u rechterhand een duim op de voet. Als de Roede dan geboort en gedaan is, zo ligt de zelve op, en legt in de midden een end van een balkje, en een koevoet daar op‚ en probeert of de Roede recht in zyn gewicht is; zoo daar wat aan ſcheelt, zoo kunt gy dat helpen met de ſwaarſte hekken aan ’t lichſte end in te zetten.
E. De Roede doorgeſneden te zien met de voornaamſte Nommers.


Figuur 12.

{{c|'t Fondament hoe men een Sparwiel maken moet, om de kammen en ſtaven te verdelen, dat het zelye gemakkelyk en ſtil werken kan.

Voor eerſt moet gy weten hoeveel kammen en ſtaven dat gy in u werk hebben wil, en hoe grooten verdeling dat waar wezen moet; trekt dan u ronde Cirkel op de wydte van u kammen daar de verdeling op komen moet, trekt dan de Cirkel van de ſchieſoop, ſnydende in de midden door malkander, waar door men zien kan hoe veel de kleine Cirkel grooter moet wezen daar de kammens in komen, de kammens afwerken is met ſtippels aangewezen, waar de paſſer moet ſtaan, om de vaſte trek te hebben; de proportie van de kammen en ſtaven is in 7 deeien verdeelt, dezelve kan ook in 12 verdeelt werden, 7 voor de ſtaven, en 5 voor de kammen?
D. Deze Figuur, wyſt aan hoe men van drie gegeven punten een Cirkel trekken zal. Zet u paſſer eerſt op 1. en trekt een gedeelte van een Cirkel, zet dan op 2, en trekt een halve Cirkel, zet dan op 3‚ en trekt weer een gedeelte van een Cirkel, ſnydende door malkander‚ trekt dan twee rechte lynen door de ſnydende Cirkels, daar die twee lynen dan kruiſſen is het Centrum, om de drie gegeven punten in een Cirkel te trekden. Op de zelve manier kan men altyd in een ronde Cirkel het Centrum vinden, als dezelve verborgen is.
E. Deze Figuur wyſt aan hoe men een Winkelhaak maken kan met een paſſers Opening.
F. In deze Figuur wert getoont, hoe men in een halve Cirkel zo veel Winkel haken kan maken als men hebben wil.
G. Deze Figuur leert om een Gebouw, Grond‚ of Kap in een recht vierkant te leggen met een maatſtok. Zo ſlaat op u balken van ’t vierkant of wormte‚ een lynſlag op elke zyde van de hoek‚ zet op de eene lynſlag zes voet, op de andere 8 voet, als dat recht in de Winkelhaak leit, zoo blyft daar 10 voet overhoeks van 6. tot 8 voet, het tweede kan men ook doen als ’t' klein werk is, met 3 en 4 voet, dan blyfter 5 overhoeks. [ 4 ] H. Deze Figuur wyst aan‚ om twee gegeven punten met een pasſers opening op een rechte lyn te verdelen. De gegeven punten zyn A B. op welke lyn gy twee rechte moet maken, in de hoek, gelyk van A. tot C. of B. tot C. dezelve verdelende in 8 gelyke delen; als men 9 tusſchen de gegeven punten hebben wil, gelyk gy in de Figuur zien kunt. Als gy ’t zoo verdeelt hebt, zoo neemt een ry en legt dezelve van acht tot een, daar de ry Op de lyn ſnyd, is de verdeling,en voorts dit vervolgende tot acht toe; maar of daar meer of minder delen tusſchen de gegeven punten waren, zoo is het dezelve werking.


Figuur 13.

Beſchrijvng, of ’t Fondnment hoe men de Kammen op een Kamwiel verdelen moet‚ het zy of de zelye groot of klein zyn.

Trekt eerst de groote van u Kamwiel, en daar na de groote van de ſchiefloop, ſnydende in de midden door malkander, bmaar gy moet weten hoe veel kammen en ſtaven dat gy in u werk hebben wil, om te vergelyken de kleine Cirkel tegen de groote, hoe veel grooter deeling dat de kleine Cirkel moet hebben als de groote, om dat dezelve zoo veel kleinder valt binnen de lyn tusſchen de ſtaven. Deze plaat vertoont tweederlei Figuuren van een werk; te weten, een omloopende wiel met een ſchiefloop; de eene daar de ſtaven in de midden en de ander, daar de Kam in de midden is. Om nu te weten hoe groot dat de Kammen en ſtaven wezen moeten‚ zoo neemt een deel van een Kam met een ſtaaf, en verdeelt dezelve in 7 gelyke deelen, neemt dan 4 voor de ſtaaf, en 3 voor de Kam, zoo als deſe Figuur aanwyst. Wanneer de Kammen in ’t wiel geſlagen zyn, zoo moet gy dezelve afwerken, gelyk gy by de letters A. B. C. zien kunt. Stelt u pasſer op de punt A. en trekt van B. tot C. zoo zult gy u Kammen op een goede manier zien afgewerkt. Wanneer gy u ſchiefloop in het Kamwiel aangezet hebt om te werken, zoo gy in de Figuur zien kunt by het loot recht, hoe veel de Kammen moeten afgewerkt zyn, om dat de Kammen gemakkelyk in de ſchiefloop konnen komen. In de Figuur zult gy een winkelhaak zien, de welke aanwyst waar de pasſer moet ſtaan by de punt A, of de Cirkel klein of groot is, om altyd een vaste trek te hebben. De twee rechte geſtippelde lynen wyzen aan hoe diep dat de Kammen in de ſchiefloop werken moeten. De twee kleine vierkante figuren, de eene met een Cirkelrond met ſtippels, en de ander met een achtkant; het Cirkelrond is om een achtkant te krygen, op tweederlei manier, wanneer gy een balk achtkant maken woud, zoo trekt een rechte lyn, zoo lang als u hout dik is, of wat langer, en de dikte van ’t hout verdeelt die op de rechte lyn, in twee gelyke delen; om nu het kruis te krygen, zoo zet u winkelhaak recht op de midden van de lyn, zet dan u pasſer op het kruis‚ en trekt een vierde van ’t vierkant, neemt dan u winkelhaak en zet die op de buitenkant van’t vierkant, gelyk gy in de Figuur zien kunt; neemt dan u pasſer, en opent dezelve van de ronde Cirkel tot de binnenhoek van de winkelhaak, en ſteekt dat van de kruislinie aan weerzyde op u vierkant, zoo zult gy hebben een onberispelyk achtkant. De tweede manier om een achtkant te maken; zoo trekt weer een vierdepart in dit vierkant, haalt dan een rechte lyn van de midden tot de hoek, gelyk de Figuur aanwyst; neemt dan van de Cirkel tot de hoek met u pasſer de tusſchenſpaſie, en zet die ook op het kruis aan wederzyden, zoo hebt gy ook een recht achtkant. De tweede vierkante Figuur met een achtkant van binnen, waar door men ook op tweederlei manier achtkante maken kan. Maakt eerst Weer een kruis van dikte van u hout, opent dan u pasſer van het eene kruis tot het ander, en trekt dan een Cirkel van de kruislinie tot de ander daar de pasfer op ſtaat, zet dan u pasſer op het middelkruis‚ en opent die tot de ronde Cirkel, zet hem zoo geopent op het vierkant van buiten op weerzyde van de kruislinie, zoo is ’t ook een recht achtkant. De tweede manier in dit vierkant is‚ neemt de wydte van de hoek tot de midden, en zet de pasſer op yder hoek van ’t vierkant, en daar dezelve ſnyd is ook een goed achtkant.


Figuur 14.

Beſchryving over de Grond van de Kooren-moolen genaamt St. Victor, ſtaande tot Amſterdam.

A. De bovenſte Kap met de toelaag in de platte grond, met de Tavelementen te zien.
B. De bovenſte grond van de muur daar het Tavelement op leit.
C. De grond van de tweede, derde en vierde Verdieping, op de muurs verdunning te zien. De doorgeſnede hoek is met de zelfde letters getekent, als de grond, te weten C. D. E. De hoogte van yder verdieping is met Nommers getekent hoe veel voeten.
F. De platte grond van de muur en de pilaars te zien, met-zyn rechte dikte. De trappen van deze Moolen zyn altemaal genommert hoe veel treden dat daar in komen.


Figuur 15.

Beſchryying oyer de Opſtal van de Kooren-moolen genaamt St. Victor, ſtaande tot Amſterdam.

A. Het bovenſte Kamwiel heeft 62 Kammen.
B. De ſchiefloop daar toe 25 ſtaven, de deling 5½ duim.
C. Het heiswiel heeft 33 dollen of Kammen.
D. Het ander heiswiel op de kleine as daar toe, heeft 28 dollen of kammen, de deling 4½ duim.
E. Het ſparwiel heeft 79 Kammen.
F. De ſteen ſchiefloop daar toe, heeft 28 ſtaven, de deling 4 duim.
G. De roede is hondert voeten lang, 17 duim breed, 14 duim dik, het hek 7 voet 3 duimbreed in ’t geheel, op de voorzy 15 duim daar de borden op leggen, gelyk met de zomen‚ het zeil is 2 doek en ¼ breed. [ 5 ]

Figuur 16.

Beſchryving over de Grond van de Gort-molen, ſtaande tot Haarlem.

A. Het ſparwiel heeft 188 Kammen.
B. Het ander ſparwiel heeft 212 Kammen, de deling 3 en ½ duim.
C. De 4 ſchiefloopen tot de Gort-ſteenen, hebben yder 15 ſtaven.
D. De ſchiefloop tot de Roch-ſteen heeft 17 ſtaven.
E. De twee Wayers zyn getekent zoo als dezelve gemaakt moeten werden‚ yder met 6 way-armen, en moeten opwayen na de linkerhand tor de 4 laden. De lade daar de Gort in valt, zyn op haar groote getekent.
F. De 4 Gort-zeven, hebben yder twee zeven, gemaakt van perkament, en een van haardoek; de gaaten van perkament zyn zoo groot gemaakt als men de Gort hebben wil. Het fyne meel dat door de haardoek valt in de lade N°. 2. de tweede ſoort van Gort valt in de lade N°. 3. het vierde ſoort van Gort, dat weer gemalen moet werden, valt in de lade N°. 4. G. De grove buidel. H. De fyne buidel.
I. De platte grond van de oven daar men het kooren Op droogt.


Figuur 17.

Beſchryving over de Opſtal van de Gort-molen.

A. Het ſparwiel heeft 188 Kammen.
B. Het ander ſparwiel heeft 212 Kammen, de deling 3 en ½ duim.
C. De Schieflooppen hebben yder 15 ſtaven.
E. De Wayers van de zyden te zien, zoo als dezelve ſtaan moeten; het gat aan de kist daar de wind door komt tot de waijers, is op zyn rechte maat en groote getekent.
H. De fyne builkiſt van ter zyden te zien.
I. Het neſt daar men ’t koren op droogt, in zyn opſtal te zien.
K. De paarde ſtal op zy te zien.


Figuur 18.

Beſchryving over de Gort-molen, ſtaande tot Koppenhagen.

Over de Grond-plaat N°. 1. De Harp-zeef daar de Garſt eerſt op komt, heeft vier zeven, drie van yzer, en een van perkament. De rechte groote van de bovenſte yzere, en de onderſte perkamente gaten, zyn in dezelve Plaat aangewezen. N°. 2. De Gort-zeef heeft drie zeven, twee van yzer, en een van haardoek. De rechte groote van de bovenſte yzere gaten zyn in de Plaat aangewezen; de andere zeven maakt men de gaten zoo groot of klein als men de gort hebben wil.

Figuur 19.

Beſchryving over deſſelfs doorgeſnede Achter-Gevel.

In deze Plaat zult gy de harp-zeven tweemaal vertoont zien; de eerſte van vooren‚ getekent met N°. 1. de tweede met N°. 1*: is daar in gezet om de zelve van ter zyden te zien, maar anders daar niet en hoort. De Gort-zeve werd eenmaal vertoont van vooren, getekent met N°. 2. werd in de andere doorgeſnede Figuur van ter zyde vertoont. De zeven zyn in haar rechte order verdeelt, zoo als dezelve moeten gemaakt werden.


Figuur 20.

Beſchryving over deſſelfs doorgeſnede van de zyde.

A. De ſchiefloop heeft 10 ſtaven, 2¼ duim deling. B. Het Kamwiel daar toe 24 Kammen.
C. De ſchiefloop 14 ſtaven, 2¼ duim deling. D. Het Kamwiel daar toe 40 Kammen.
E. De ſchiefloop 13 ſtaven, die de ſteen omdryft.
F. Het groote ſparwiel 208 Kammen 4¼ duim deling.


Figuur 21.

Beſchryving over de Grond van de Wippe-molen, ſtaande tot Stokholm.

1. De Toelaag van ’t onderſte achterkant. C. Het bovenſte Heiswiel heeft 24 Kammen.
D. Het ander Wiel daar toe heeft 44 Kammen, de deling 4¼ duim.
E. Het onderſte ſparwiel heeft 64 Kammen, de deling 4½ duim.
F. De ſchiefloop tot de ſteenen heeft 17 ſtaven.
2. De Toelaag van de Kap. B. De ſchiefloop heeft 27 ſtaven.
3. De onderſte zadel. 4. De tweede zadel. 5. De kap van vooren. 6. De kap van achteren.

Figuur 22.

Beſchryving over de Opſtal van de Wippe-molen.

A. Het bovenſte Wiel heeft 64 Kammen, 5½ duim deling.
B. De ſchiefloop daar toe heeft 27 ſtaven. C. Het bovenſte Heiswiel heeft 24 Kammen.
D. Het andere Wiel daar toe heeft 44 Kammen, de deling 4¼ duim.
E. Het onderſte ſparwiel heeft 64 Kammen, de deling 4½ duim.
F. De ſchiefloop tot de ſteenen heeft 17 ſtaven. G. De Roede lang 86 voet.
[ 6 ]

Figuur 23.

Beſchryving over de Grond van de Achtkante Kooren-molen, ſtaande tot Stokholm.

G. Het Sparwiel heeft 63 Kammen, de deeling 4½ duim.
H. De twee ſchiefloopen die de ſteenen omdryven, yder 16 ſtaven.
M. De Kap van boven te zien met zyn toelage.
K. Het Ringwiel dat de Kap omkruit, heeft 116 Kammen, 7 duim deling.
L. De Schiefloop daar toe heeft 7 ſtaven.
A. Het bovenſte Kamwiel heeft 64 Kammen, 5½ duim deling.
B. De Schiefloop daar toe 27 ſtaven.
N. De Rolri'ng in de toelaag te zien.
O. De halve vloer in de Toelaag te zien, met de Blokkielen en de halve Kuip.


Figuur 24.

Beſchryving over de Opſtal van de Achtkante Koren-molen.

A. Het bovenſte Kamwiel heeft 64 Kammen, 5½ duim deling.
B. De ſchiefloop daar toe 27 ſtaven.
C. Het Heiswiel 28 Kammen 4¼ duim deling.
D. Dat ander Heiswiel daar toe heeft 34 Kammen.
E. Dat Spelwiel dat de kap omdraait, heeft 40 Kammen.
F. De ſchiefloop daar toe die aan het groote Heiswiel is, heeft 13 Raven, 4½ duim deling.
G. Het ſparwiel heeft 63 Kammen, 4½ duim deling.
H. De ſchiefloop die de ſteenen omdryft, heeft 16 ſtaven.
I. De Roede is lang 88 voet.

Figuur 25.

Beſchryving tot de dubbelde Koren-molen, daar ’t water door pompſtokken loopt, met zyn Grond, ſtaande tot Stokholm.

A. Het Kamwiel heeft 90 Kammen 5¼ duim deling.
B. De ſchiefloop daar toe, heeft 27 ſtaven.
C. Het ſparwiel heeft 60 Kammen, 4¾ duim deling.
D. De ſchiefloop daar toe, die de ſteen omdryft, heeft 11 ſtaven.
E. Het Waterwiel heeft 88 ſchoppen; de hoogte is 28 voet van ’t Waterwiel.
Beſchryving over de Pompſtokken omtrent het Waterval, hoe men de zelve boren en verdelen moet. Het Waterval van deze Molen is 33 voet boven de Horizont. Het Waterwiel is 28 voet hoog, zoo blyft voor het Waterval 5 voet. De Water-leiding is 390 voeten lang; deze 390 voeten verdeelt in vier deelen.

Voor het eerſte deel by het Waterval, neemt 155 voeten; de wydte van ’t gat is 10½ duim geboort.
Voor het tweede deel 104 voeten, de Wydte van het gat boort 9½ duim.
Voor het derde deel 80 voeten, de wydte van ’t gat boord 8¼ duim.
Voor het vierde deel 50 voeten, de wydte van ’t gat boort 7½, duim by het Waterwiel.


Figuur 26.

Beſchryving over de enkelde Koren-molen‚ die door ’t water omdraait‚ met zyn Grond‚ ſtaande tot Stokholm.

A. Het Kamwiel, heeft 108 Kammen. B. De ſchiefloop heeft 9 ſtaven 4¼ duim deling.
C. Het Waterwiel heeft 84 ſchoppen, de hoogte 22 voet van ’t wiel.
D. Het water dat van boven deze Moolen omdraait.

Figuur 27.

Een Stander-Moolen, ſtaande tot Stokholm, van achter te zien.

A. Het Kamwiel heeft 64 Kammen, 5¼ duim deling.
B. De ſchiefloop daar toe heeft 11 ſtaven.


Figuur 28.

De Stander-Moolen van ter zyden te zien.

A. Het Kamwiel heeft 64 Kammen, de deeling 5 en ½ duim.
B. De ſchiefloop daar toe heeft 11 ſtaven.
C. De Roede is lang 72 voet.

Figuur 29.

Een voornaame Kap tot een Kruis-kerk, of een ander voornaam Gewelf-gebouw.


Figuur 30.

Een andere Kap, dienſtig tot een Pakhuis, of ander laſtdragend Huis.

Figuur 31.

{{c|Noch een Kap op een andere manier, welke Kap veel in Duitsland gebruikt werd.

Figuur 32.

Een Model van een Draaibank tot het Moolewerk.


EINDE.