Haagsche Courant/1939/Nummer 17286/Kurhaus Musica

Uit Wikisource
‘Kurhaus „Musica”. Solist: jhr. mr. C. J. A. de Ranitz’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit de Haagsche Courant, woensdag 14 juni 1939, tweede blad, p. 3. Publiek domein.
[ tweede blad, 3 ]

Kurhaus „Musica”.


Solist: jhr. mr. C. J. A. de Ranitz.

Een sober programma wat het aantal componistennamen betreft. Alleen Schubert en Grieg. Van den Weenschen meester de groote Symphonie (no. 7) in C-dur, een dier werken, welke de kwalificatie „himmlischer Lange” heeft uitgelokt, waarbij dan, naar gelang men op deze kunst is ingesteld, het accent op „lang” of „hemelsch” komt te liggen.
Het orkest „Musica” is in de strijkers sterk bezet wat echter niet belette, dat de blazers, inzonderheid het koper, rijkelijk veel geluid ontwikkelden in verhouding tot de strijkers, die zich waarlijk, waar noodig, ook niet onbetuigd lieten. De tegenwoordige acoustiek der zaal brengt trouwens dat verschijnsel licht teweeg. Het eerste Allegro genoot echter al dadelijk een kranige vertolking. De intonatie van het koper had een enkele maal wellicht nog nauwkeuriger gekund, maar overigens alle respect voor het élan en den klankglans, welke hier onder leiding van kapelmeester dr. Walther Boer gegeven werden. Het Andante werd met klaar, scherp rhythme gespeeld zonder dat in een te stijve strakheid vervallen werd en de poëtische stemming geschaad. Hier ontbrak het niet aan fraaie dynamische tegenstellingen, waarbij treffende pianissimo’s te hooren zijn geweest, vooral in violen en houtblazers Bij het derde deel deed na de strafheid van het Scherzo het weeke en wiegende van het middendeel het uitstekend. De klank van het hout was soms van een opvallende teederheid en ook de violen hebben de innige passages er met bekoorlijke expressiviteit uit gebracht. In het algemeen stond de uitvoering ook technisch op een peil, dat men bij een als geheel niet-beroepsorkest nauwelijks zou verwachten. Ook in de Finale was buitengewoon veel bereikt. De dirigent nam zinvolle tempi en wist de stemmingswisselingen er sprekend uit te krijgen. Effectvolle stijgingen hebben wij gehoord, terwijl het geheel door een schoone drift en een warm en gespannen temperament gedragen werd. Met brio is de symphonie ten einde gevoerd en met een hartelijk applaus heeft het publiek gereageerd. Bovendien werden den dirigent ten volle verdiende bloemen aangeboden.
Na de pauze het Pianoconcert A-moll van Edward Grieg met den in den aanvang genoemden pianist in de solopartij. Het spel van den heer de Ranitz kenmerkt zich in de eerste plaats door muzikaliteit. Het natuurlijke gemak duidt daar al op. Pianistisch is hier tevens een belangrijke aanleg en ontwikkeling te constateeren. De klankgeving is week en beschaafd en de geheele manier van spelen heeft iets aangenaam vloeiends en onopgesmukts. Toch is het eerste Allegro nog expansiever te denken, wat ten deele echter een kwestie van persoonlijke opvatting is. Het Adagio maakte een zeer poëtischen indruk. De gevoeligheid van den pianist leent zich voor dit stuk. In de Finale liet de speler zich vrijer gaan dan in het eerste deel. Sommige melodische passages klonken zeer fantasievol. Moge het eene fragment er gelukkiger uitgekomen zijn dan het andere, als geheel ademde toch de weergave een opgaan in den geest dezer compositie, ook in het levendige rhythme merkbaar, dat sympathiek aandeed en het publiek met een warm applaus van zijn ingenomenheid deed getuigen. Bovendien werd nog met kransen hulde gebracht, waarna een toegift uit Grieg’s Lyrische Stücke het besluit van den avond vormde. Orkest en dirigent voor het samengaan met den solist alle lof.