Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/236

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
210
VLECHTERS, MANDENMAKERS, WEVERS,

met wol en dons, bestaat, terwijl daarentegen het buitenste van het eene grooiendeels uit hooi, van het andere uit bladeren en bladstelen is zamengesteld. Bij twee andere is die buitenvlakte op eene eigendommelijke wijze versierd met daarover verstrooide lapjes van witte, gele en zwarte korstmossen en bovendien met een groot getal vedertjes van verschillende vogels, een en ander daarop bevestigd door bundels spinragdraden en geheele cocons van spinnen, die deze draden geleverd hebben.

Waartoe deze versiering, die opschik, welke oogenschijnlijk geenerlei nuttige strekking heeft, daar toch die uitwendig aangebragte vedertjes weinig of niets tot de stevigheid van het geheele gebouw kunnen bijdragen?

Waartoe anders, dan dat het vogeltje zelf het fraai vindt, dat het er behagen in schept zijne woning, de wieg zijner jongen op te sieren. Of zoude men meenen aan de dieren alle schoonheidsgevoel te moeten ontzeggen? In geenen deele; althans van vele vogels moet men wel aannemen, dat schoone vormen, schitterende kleuren en bevallige bewegingen op hen eenen aangenamen indruk maken, en dat zij zich van dien indruk bewust zijn. Getuigen de pronkende kalkoen en paauw en de in Guyana levende rotshaan (Rupicola crocea), die, ten gevalle der om hem in het rond verzamelde wijfjes, eenen dans uitvoert, bestaande in huppelen, springen en allerlei sierlijke bewegingen, blijkbaar met geen ander doel dan om aan zijne toeschouwsters te behagen.

Er is nog eene bijzonderheid in den nestbouw van het winterkoningje, welke pleit voor de zoo even gegeven verklaring. Wanneer het paar een nestje gebouwd heeft, de eijeren daarin gelegd zijn en de moeder deze uitbroedt, dan gaat het mannetje toch nog voort met het bouwen van andere nestjes in de buurt van het eerste, maar deze zijn kleiner, minder zorgvuldig gemaakt en zonder eenige versierselen. Hij volgt de natuurlijke aandrift, die hem tot werkzaamheid aanspoort, maar alleen op het dak, waaronder zijn gaaike met haar toekomstig kroost rust, wordt de vlag geplant, die verkondigt, dat daar een vreugdefeest op handen is.

Het andere voorbeeld ontleen ik niet aan de klasse der vogels, die er trouwens eene menigte dergelijke aanbiedt, maar aan die der zoogdieren. Dit voorbeeld moge inzonderheid strekken ten betooge,