Pagina:Arbeiders.djvu/19

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
17

"Daar heb ik voor gezorgd, Njaedel, ik heb voor jou aan je broer laten telegrafeeren, dat hij Christina aan de aanlegplaats moet gaan afhalen."

"Wel heb ik van mijn leven, dat ge er op kwaamt dat te doen," zeide Njaedel, dat kostte heel wat geld, hé?"

"Precies eene kroon."

"Kon-je het niet wat goedkooper gedaan krijgen?"

"Neen.... buurman, daar staat een vaste prijs voor."

"Ja, ja, dat kan ik wel denken; ik ben maar in mijn schik, dat je er voor hebt gezorgd," zeide Njaedel, en hij grabbelde in zijnen zak naar eene kroon.... "wel bedankt, hoor!"

"Kom, niet te danken.... Ben je al vóór geweest, Njaedel?"

"Neen, en men zegt, dat ik eerst laat aan de beurt zal komen."

"Heb je wat teerkost meegenomen?"

"Neen!" en het antwoord werd eenigszins kortaf gegeven.... "er was nu niemand thuis om wat voor mij klaar te maken."

"Hm.... dat is waar ook," mompelde de opperloods, "weet je wat, wij zullen nu maar zien, wat eten bij den loods Tobias op te loopen."

De boeren gingen een weinig op zij om plaats voor den opperloods te maken en allen groetten hem; den langen Njaedel, die achter hem aanging, scheen niemand te willen bemerken.

De lucht betrok meer en meer. De zee zag er onstuimig uit en dreigende regenwolken vertoonden zich in de verte. Eene ferme bries uit het zuidwesten zweepte de schuimende golven over en tusschen de groote ronde steenen aan het strand, en lange slijmachtige zeeplanten voerden zij in hun vaart met zich.

Verder op het strand, waar dit iets hooger gelegen was, hadden de bewoners hunne huizen gebouwd.