Pagina:Arbeiders.djvu/213

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

211

Mortensen zwoer in stilte zich bij gelegenheid op den kamerheer over deze behandeling te zullen wreken. Hij verklaarde in een paar woorden aan den ambtman Hiorth, wie hij eigenlijk was, waarop zich terstond een vriendelijke plooi op diens gezicht vertoonde.

Geruimen tijd spraken zij met elkander, en Mortensen haalde een klein notitieboek voor den dag, waarin hij eenige biografische détails, die den ambtman hem meedeelde, opteekende. Het gesprek liep daarna over de vragen van den dag, en de ambtman drukte zijne verontwaardiging zoowel als zijne bekommering uit over de zware, moeielijke tijden, die men beleefde.

De Redacteur antwoordde geruststellend:

"Och; zoo lang ons land zich mag verheugen een' ambtenaarsstand te bezitten als de onze...."

"Ja, ja, op de predikanten en rechters kunnen wij ons geheel verlaten," zeide de ambtman, terwijl hij beproefde de deftige handbeweging, welke hij Bennecken had afgezien, te maken.

"En met mannen aan het roer van den staat, als de minister Bennecken! o, daar komt hij! .... welk een man! iets eerbiedwekkends omstraalt hem."

"Vindt gij niet, ambtman, dat hij in het oog vallend op Goethe gelijkt."

"Ja, werkelijk, werkelijk!" mompelde deze.

De minister was door eene deur, waarvoor eene portière hing, binnengekomen, zoo dat het gezelschap niet dadelijk bemerkte, dat de gastheer zich onder de gasten bewoog.

Hij was in zijne ministerieële uniform gekleed; een menigte sterren en kruisen versierden de borst, den driekanten steek hield hij onder den arm en de handschoenen had hij in de hand. Met de rechterhand groette hij naar weerskanten zijne gasten en ging glimlachend en het hoofd een weinig naar achteren geworpen, met deftigen tred door de salons.