Pagina:Arbeiders.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

ARBEIDERS.



I.

In het zuidwesten en over de baai, aan welke Christiania gelegen is, was de hemel helder en blauwachtig wit. De zonnestralen glinsterden in de door den wind zacht bewogen golfjes, waartusschen men echter strepen waters zag zonder eenige beweging. Uit welke streek het waaide, viel moeilijk te zeggen. In het oosten hingen iederen namiddag zware onweerswolken over de stad; tegen den avond trokken zij weer op.

"Barstte de onweersbui toch maar eens los," dachten de lieden, maar het was alle dagen, gedurende de geheele maand Augustus, hetzelfde. De zon braadde, de wind voerde de warme lucht, dan hier, dan daar, zonder eenige koelte aan te brengen, en de drukkende hitte, onder welke men al zoolang had gezwoegd, en van welke men hoopte door eene flinke onweersbui verlost te worden, duurde maar steeds voort. De breede straten van Christiania werden geblakerd in de zon; in het zuiden en zuidwesten der stad was het bijna niet uit te houden. De schaduw scheen het zich wel tot taak te hebben gesteld zich zoo smal mogelijk te maken, zij sloop als 't ware langs de huizen en maakte het den voorbijgangers onmogelijk eenig voordeel van haar te trekken.

1