Pagina:Architectura vol 005 no 040.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
2 October 1897.
181
ARCHITECTURA.


Gesteld alle voorwerpen waren wit uit den oven gekomen dan zou ons nog de wijze waarop men de decoratie’s verkrijgt, te vertellen overblijven. Er zijn twee manieren: of men beschildert de voorwerpen dadelijk, wanneer zij even doorgebakken uit de globe komen om vervolgens geëmailleerd in den oven van 1800 graden voor goed te worden doorgebakken of wel men schildert op het witte email, dus reeds gebakken, zoodat zij dan nog slechts een moffelvuur hebben te ondergaan.
In het eerste geval smelten de kleuren zich met het email tezamen en zij veranderen een weinig van toon.
In het gematigde vuur van den moffel daarentegen be­houden de kleuren hun oorspronkelijken glans en alle kunnen worden aangewend, maar in de decoratie voor het groote vuur is hun aantal zeer beperkt. Maar daar de laatste methode wegens hare duurzaamheid de meest verkieslijke is, stelt men zich op het laboratorium vooral ten doel om het aantal dezer kleuren uit te breiden.
Dikwijls heeft men in het laatste vijftiental jaren de manufacture de sèvres verweten, dat zij het decoratieve gedeelte eenigszins verwaarloosde. Men heeft dan ook in de private industrie in de laatste tijden werken gezien, welke die van sèvres verre achter zich lieten. Dit treft te meer, daar langen tijd de glorie van sèvres zich aan den rijkdom harer versieringsprocede’s ontleende. De nieuwe directeur stelt zich dan ook ten doel om dezen sleurgeest, die den tegenwoordigen staat van zaken teweeg bracht, krachtdadig tegen te gaan. Zoo wil hij de oude conventioneele vaasvormen door betere vervangen, de moffelvuren geheel opheffen en verder slechts met nieuwere procede’s en met het groote vuur versieren.
Voor het schilderwerk tracht de manufacture de beste krachten aan zich te verbinden. Groote ruime kamers zijn haar als ateliers afgestaan. Een atelier is speciaal bestemd voor de werklieden die het bekende sèvres-blauw opbrengen, dat blauw vroeger zoo beroemd, is tegenwoordig vrijwel uit de mode. Het is een mengsel van cobalt-oxyde en email en wordt in poedervorm met behulp vin penseelen aangebracht. Het verguldsel wordt eveneens met penseelen aan­gebracht; eerst is het mat maar het wordt dan door ou­vrières gebruneerd en vervolgens naar den moffel gezonden.
Een ideaal in de porceleinfabrikatie zou zijn om stukken te maken die in eens klaar waren; dit is niet altijd mogelijk. Men maakt wel zeer groote dingen in eens geheel af maar soms moeten zelfs geringe détails uithoofde van hunnen vorm, geheel appart worden gefabriceerd. Dus die verschillende stukken dienen aan elkaar bevestigd te worden, wat het werk is van de monteurs en ajusteurs, die op de eerste verdieping een der grootste ateliers in beslag nemen. Veelal geschiedt dit met behulp van onderdeelen in brons. Wanneer de voor­werpen dit atelier verlaten zijn zij gereed. Zij worden naar de magazijnen gebracht en dienen om op tentoonstellingen te worden ingezonden, wanneer het tenminste onbestelde stukken zijn, of ze gaan naar die staatsafdeelingen welke ze hebben besteld.

De verkoop te sèvres bedraagt geen groote som­men, zij blijft tusschen de 80.000 à 100.000 francs ’s jaars, het zijn vooral biscuits tafelserviezen en vitrinevoorwerpen. Maar wel voor 600.000 fancs wordt jaarlijks vervaardigd ter versiering en ameubeleering van publieke gebouwen en voor de tafelserviezen van den President van de Republiek, ambassades, ministeries enz.
Sedert vele maanden reeds is men bezig aan een „surtout de table” voor den dienst, van het huis van den president der Fransche Republiek. Het zal een der mooiste werken worden welke ooit sèvres hebben verlaten. Het bestaat uit zeven stuks, gemodelleerd door den beeldhouwer fremiet. Dit surtour zal op de tentoonstelling van 1900 te zien zijn.
Men verwondert er zich dikwijls over, dat het cijfer van den verkoop der voortbrengselen van de fabriek niet hooger is, daar toch de instandhouding groote sommen verslindt. Maar men moet niet vergeten, dat het doel der fabriek volstrekt niet is zaken te maken, maar dat het doel hooger ligt en de wetenschappelijke artistique belangen in ieder geval voor­gaan.
Het laboratorium waar tal van beroemde chemisten heb­ben gewerkt, te beginnen met hellot en brogniard, staat nu onder bet bestuur van m. vogt, wiens werken in de geheele geleerde wereld bekend zijn.
Bijna iederen dag komen er industrieelen den chef van het laboratorium om raad vragen en inlichtingen inwinnen over moeielijkheden der fabrikatie, de samenstelling der kleuren en de resultaten van het bakken. Alle inlichtingen worden gratis verstrekt. Wanneer men komt met iets, waar­voor geen raad bestaat, worden er onmiddellijk onderzoekin­gen begonnen. Deze raadgevingen zijn van groot belang, dit valt niet te ontkennen. Maar moet de manufacture van sèvres zich hiermede tevreden te stellen? Neen, meer veel meer moet worden bereikt. In alle opzichten moet een dergelijke inrichting voorgaan en zoowel voor het artis­tique als het practische gedeelte als model en ideaal der particuliere industrie kunnen dienen.
Laten wij hopen dat eenmaal de fabriek wederom haar vroeger standpunt bereikt en zich haar wereldvermaardheid opnieuw zal waardig toonen.

HET GEDENKRAAM.

Het stukje in no. 37 van ons blad eindigde met de vraag:
„Of heeft de commissie den weg niet geweten om een Nederlandsche hulde, in een Nederlandsch monument door Nederlandsche artisten in een Nederlandsch karakter uitge­voerd te krijgen?”
Het antwoord op deze vraag, schrijft de heer a. diepenbroek in de Kroniek, is gemakkelijk te geven. Slechts eenige feiten.
In het najaar van ‘96 verbonden zich eenige kunstenaars en kustvrienden om het initatief te nemen, van uit bijdragen der geheele natie ter gedachtenis van de troonsbestijging van ko­ningin wilhelmina een geschilderd glasraam te plaatsen in de Nieuwe Kerk. Hun doel was de uitvoering van dit werk op te dragen aan a. j. derkinderen.
Spoedig echter bleek het dat bij den heer posthumus meyjes, architect der Nieuwe Kerk, een dergelijk plan reeds eerder was opgekomen. Daar nu de heer meyje het werk wenschte opgedragen te zien aan den heer lecomte te delft, besloot genoemde commissie om met eene door den heer meyjes voor hetzelfde doel gekozen commissie in overleg te treden, ten einde een minzame schikking te vinden. Toen men het nu, zooals te begrijpen valt, over dit punt niet eens kon worden, werd in een gecombineerde vergadering van beide commissies, waarbij ook de heer meyjes tegenwoordig was, besloten de keuze tusschen beide kunstenaars over te laten aan drie autoriteiten op het gebied der kunst. Daarop wer­den — zeer kenmerkend voor de tyrannie der peinture de che­valet hier te lande, en voor een overigens verontschuldigbare onwetendheid der Amsterdamsche burgers — gekozen twee genre-schilders en een oudheidkundige, om te beslissen in een geding wat met „schilderkunst” in den gebruikelijken zin, niets te maken heeft daar het hier glasschildering gold. De oudheidkundige is de heer jhr. v. riemsdijk, directeur van het Rijksmuseum, de twee genre schilders (men verontschuldige dit onaangename woord, maar ik weet geen anderen term voor de tegenstelling met decoratie- of glasschilder) zijn de heeren josef israëls en aug. allebé. Nu is het onmogelijk dat een encyclopedisch oudheidkundige en twee beoefenaars der moderne gevoelsschilderkunst te zamen een organisch, natuurlijk en levend geheel kunnen vormen. Zij kunnen slechts met negatieve strekking een eenheid zijn, zooals Katholieken en Calvinisten slechts een negatieve ligue kunnen vormen