Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/162

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Smout! zoo hij van uwe vrienden is, zegt ’t hem, hij mag zich wachten, dat wij niet te eenigen tijde wijzer handelen dan de Troyers — en het Troyaansche paard, dat alreede binnen is, buiten zetten."

»Om dus in willekeurige daden vrijzinnige gevoelens uit te spreken?" vroeg Tulp vrij scherp.

»Neen, maar om onruststokers te leeren, dat de kansel geene vrijplaats is, zoo men die gebruikt als leerstoel van rebellie," antwoordde van Beuningen, niet veel zachter.

»Dus om vromen overijver te straffen als rebellie, en de pestilentie der scheurzucht te verbreiden door hare circulatie te vorderen, zoudt gij het gevaar willen tarten, dat ik u heb voorgehouden! In ernst, bedenk toch wat ge doet, eer ge met die ééne daad ziel en lichaam waagt."

»Magistraat zijnde, acht ik het mijn post magistraatsrechten te handhaven, en stille, rustige burgers zulke oefening te laten van hun godsdienst als ze naar hun geweten behoefte achten, en wat mij daardoor overkome, zij Gode bevolen, mijn conscië tie zal zuiver zijn."

»Gelukkig prijze ik u om die vastheid, die ik voor mij zelven nog niet gevonden heb, en toch wenschte ik wel dat gij met die sterkte aan de andere zijde waart, want…"

Dr. Tulp zweeg en liep in de uiterste ontsteltenis op van Beuningen toe, wiens toestand als lijder hij, in ’t vuur van ’t gesprek, geheel scheen vergeten te hebben, zoowel als zijne eigene verhouding tot hem als arts; want zekerlijk, een genees heer van Tulp’s kunde en voorzichtigheid zou den man wien hij zelf tegen gemoedsaandoening had gewaarschuwd, niet tot die zelfde overspanning en opwinding hebben opgevoerd, die hij hem als zoo gevaarlijk had afgeschetst, zoo hij zich niet onwillekeurig had laten wegslepen door zijne eigene belangstelling in de zaak, toen die eens het onvermijdelijk onderwerp van hun gesprek was geworden: maar op vreeselijke wijze werd hij aan zijne verplichtingen herinnerd, wat van Beuningen, die meer dan eens van kleur had gewisseld, maar toch, nog altijd zittende, met eene zekere bedaardheid had gesproken en toegeluisterd, was onder het wisselen der laatste bittere gezegden opgestaan — wellicht zonder ’t zelf te weten en zon-