Pagina:Bosboom-Toussaint, De Alkmaarse wees enz. (1886).pdf/184

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gij u wel bevindt en… zoo hij u dan het gaan in de winter lucht opnieuwafraadt, dat hij zeker zal doen, zegt gij eenvoudig, dat gij met hem op zult stappen in zijn koetsken. Zoo ik den heer Tulp wel ken, zal hij glimlachen, zich overwonnen geven, en alle vrees voor onlust tusschen u beiden, en van verdenking of misverstand mijner intentiën tusschen hem en mij, is daarmede voorkomen, en dit halfuur tusschen ons is een simpele vriendenraad geworden, krenkt niemands eer en rechten, en blijft tusschen den heer van Beuningen en dokter Gerrit."

»Top! daar blijft het bij? Nooit sprak een man wijzer en zoeter taal voor mijn oor!" riep van Beuningen vroolijk, dokter Gerrit de hand reikende. Tulp zal verslagen wezen, en toch geen recht hebben tot klagen…"

»Mocht verders, dat God verhoede, mijn raad eene slechtere uitkomst hebben, dan mijne kunst heeft kunnen voorzien, zoo ben ik dáár, om rekenschap te geven aan dokter Tulp en aan allen, van de gronden waarop ik dien gaf, en hierop mag ik mijn afscheid nemen, is het zoo niet?…" vroeg hij met eene zekere beduiding, die van Beuningen zeer goed begreep, want hij liet hem gaan, terwijl hij, hem naziende, binnensmonds sprak: »Toch zult gij mij niet ontsnappen, nobele man! toch zien wij elkander weder."




IV.


Dokter Gerrits goede raad werd door van Beuningen, als men denken kan, stipt opgevolgd. Men heeft geene sterke verbeeldingskracht noodig, om zich de mate van Tulps verrassing voor te stellen, toen hij zijn patiënt in burgemeesterlijk gewaad de vraag hoorde doen om eene plaats in zijn rijtuig. Toch stelde hij dokter Gerrits verwachting niet te leur, hij zette een goed gelaat waar zijn spel zoo slecht stond.

Het binnentreden van van Beuningen in den Raad, waar Reinier Paauw alreede meende te triomfeeren, zou als een echte