Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/128

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dat de Groot Priorin zoowel is misleid geworden als gij zelve. En wilt gij zekerheid? Nog onlangs schreef mij Basilio uit Candia, dat hij op dit eiland eene bevallige burgerdochter voor zijn meester had gewonnen door een diergelijk middel!”

Donna Margarita had den spreker eerst aangezien met een trotsch ongeloof; maar toen hij voortging, werd haar blik strak, en alle trekken van haar schoon gelaat vreeselijk gespannen; en toen hij het laatste woord had uitgesproken, wierp zij zich voorover, met een kreet zóó wanhopig en zóó schel, als men van eene menschenstem bijna niet kon gewacht hebben, en die Don Frederik deed verbleeken, - Don Frederik, wiens ooren, in de schrikbare moordtooneelen van den Nederlandschen oorlog, tegen jammerkreten en wanhoopsgillen moesten zijn verhard geworden; Don Frederik, die zich verbeeldde, met meedoogende omzichtigheid den slag te hebben voorbereid.

De jonge man wist niet recht, hoe hij het zou aanvangen, om haar hulp toe te brengen. Hare vrouwen roepen, - maar dat gaf haar in dezen toestand bloot aan eene gevaarlijke nieuwsgierigheid; ― de duena was misschien eene vertrouwde; hij deed eenige schreden naar de deur, om deze te zoeken; doch Margarita was niet bewusteloos, en toen zij den edelman zag gaan, sleepte zij zich met hartstochtelijke haast op de knieën voort, tot waar hij stond, strekte beide handen naar hem uit, en riep gillend: »Dood mij! uit barmhartigheid, dood mij!”

En zij bukte het schoone gelaat diep naar den grond, als wachtte zij in waarheid van zijne hand den moordenden slag.

Maar Toledo zag haar aan met ernst en met mededoogen, en sprak alleen: »Margarita! gij zijt moeder!”

»En eene moeder... moet leven...” kreet de Gravin, en bij dit woord eerst gewerd haar de verlichting der tranen; een luid, een hartstochtelijk weenen herstelde de radelooze tot een juister besef van haar toestand.

»Leven voor mijne plichten en voor mijne wraak!” sprak zij, en alsof zij zich nu eerst bezon, niet alleen te zijn, hief zij het hoofd naar Frederik op, scheidde de lokken, die verward over het voorhoofd hingen, en zeide hem gebiedend en smeekend tevens: »Tot de wraak voor 't minst zult gij mij bijstaan.”

»De wraak, ja, Mevrouw! zoo zij mogelijk is! Geloof mij, ik zie helder genoeg, om te weten, dat ik niet u alleen, maar ook