Pagina:Bosboom-Toussaint, De hertog van Alba enz (1885).pdf/325

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

niet dus verplet voelt door de hoogheid van 't onderwerp, gemeten aan de zwakheid zijner krachten, dien zult ge toch wel niet achten, dat het waardiglijk zal weten te malen?"

»Zoo hebben dan naar uw inzien allen gedoold, die het hebben bestaan en ook volbracht, daaronder gij weet, dat niet weinigen en van de roemruchtige konstenaars zijn geweest."

»Zij hebben geleefd en gewerkt naar 't licht, dat hun gegeven was.... 't Zij verre van mij, dat ik hen zou oordeelen of hun werk den roem onthouden, die hun toekomt van de menschen..., alleen, meer dan dat alles zou ik eischen, en weet toch dat ik het niet zou kunnen volbrengen! Voormaals in 't prille mijner jonkheid, toen ik nog van mijne konst het hoogste wachtte, en van deze aarde het meeste, toen zou ik het mij veellicht onderwonden hebben; doch sinds de levende Christus in mijn harte gestalte heeft verkregen, kenne ik mijn onvermogen, en zou ik het vergrijp achten te onderstaan, wat gij mij vraagt; dus verg het mij niet, tenzij gij besloten zijt mij ook in mijne konst, mij ook naar de ziele te martelen, en die schrikkelijke pijniging op te leggen naar het hoogste te trachten tot de ellendigste uitkomst!"

»Ik zal ' t u niet afdwingen," hernam de Schout, zelf verwonderd, dat hij geroerd was door 't geen hij een ijdel gemoedsbezwaar achtte; » doch! 't is te jammerlijk, wat er van uwe arme konst gaat worden, zoo dit nieuwe geloof stand houdt en toeneemt, dat haar hier zooveel verbiedt, elders zooveel vergt, tot het hare krachten te boven gaat."

»Voorzeker! 't zou een arme konst zijn, zoo ze eeniglijk leven kon bij dwaallicht of doling, zoo ze eeniglijk in 't verbodene grijpen moest of ontberen, zoo ze niet rijp kon worden met de menschheid, niet rijker met de nieuwe denkbeelden, die deze verovert, en zoo zij alleen bewegingloos moest blijven, en geboeid aan eene plek, het kerkelijk grondgebied. >Voorwaar, wat er van haar zijn zal, wie zal het haar nu aanzeggen; maar mij dunkt, dat ze leven kan en leven moet zonder Heiligen-glories en kruisbeelden; dat zij God dienen kan, al rukt zij den Hemel niet neder op de aarde; zoo de invloed van 't gezuiverd geloof haar kan dooden, dat zij sterve. Zoo men haar geene bezieling weet te geven, dan miraculeuze aanblazing van wonderdoende Heiligen, dat ze dan verga met de tempelen, die